vol ijver en dan weer zorgeloos, nu eens zelfs neergedrukt, en dan weer luchthartig. Maar boven al deze veranderlijkheden voelt zich de wijze en goed-onderrichte in den geest verheven, hij let er niet op, wat hij in zich voelt, noch van welken kant waait de wind der ongestadigheid, maar alleen dat ieder besluit van zijn geest tot het noodige en gewenschte einde leide: Want zóó zal hij ongeschokt, altijd een en dezelfde kunnen blijven, omdat hij zich, door alle gebeurlijkheden henen, onafgebroken richt naar Mij, terwijl zijn oog steeds één enklen kant uitkijkt.
2. Zooveel zuiverder en recht-uiter toch als de richting van het oog is, zooveel vaster en standvastiger komt men ook henen dwars door de stormen en hun onderlingen strijd. Maar het oog, waarmede het zuivere voornemen kijkt, wordt dikwijls verduisterd, want het dwaalt spoedig af naar iets verleidelijk-aangenaams op zijn weg. Iemand wordt zelden geheel vrij bevonden van de leelijke vlek, dat hij zichzelf zoekt. Zoo gingen, in den ouden tijd, de Joden naar Bethanië tot Martha en Maria, niet alleen om Jezus te aanschouwen, maar ook om Lazarus te zien. Het oog onzer bedoeling moet dus goed gereinigd worden, opdat het, eenvoudig en rechtuit, over de verschillende dingen heen, die zijn uitzicht kunnen belemmeren, zich richte tot Mij.