treffen mij niet. Maar behoed mij tegen de ellenden, die de ziel van Uw dienaar, volgende de algemeene vervloektheid van alle stervelingen, bezwaren en tegenhouden, zoodat hij niet kan binnentreden, zoo dikwijls het hem lust, in de ware vrijheid der ziel.
3. O, mijn God, Gij onuitsprekelijke zoetheid, verkeer allen vleeschelijken troost in bitterheid, omdat hij mij aftrekt van mijn liefde tot het eeuwige, en mij slechtelijk tot zich lokt door den schijn van een genoegelijk en voor de hand liggend pleizier. Laat mij niet binden, o mijn God, laat mij niet binden door mijn vleesch en bloed, doe mij niet begoocheld zijn door de bekorende en korte glorie daarvan, en moge de Duivel en diens listigheid mij niet van den goeden weg brengen. Geef mij kracht om te weerstaan, geduld om te verdragen, standvastigheid om te volharden. Geef, in plaats van allen troost der wereld, mij de allerzoetste zalving van Uw geest, en stort mij, insteê van wereldsche liefde, de liefde in tot Uwen Naam.
4. Zie, spijs, drank, kleêren en al het andre noodige, wat tot de onderhouding van het lichaam behoort, dat is allemaal iets bezwaarlijks voor een vurigen geest: geef mij, Heer, dat ik die nooddruft matig moge gebruiken, en niet in de war raken door het verlangen ernaar. Dat alles weg te werpen gaat niet, want de natuur moet daardoor in stand gehouden worden, maar de heilige Wet verbiedt, te trachten naar overdaad, en naar dat wat het prettigste is, want anders zou het vleesch opstaan tegen den geest. Ondertusschen, bid ik, regeere en leere mij Uw Hand, opdat ik in geen enkel opzicht overdrijve.