gij Mij aan wilt hooren en Mijn stem zult gevolgd hebben, kunt gij een grooten vrede genieten.
2. Wat moet ik doen?
3. Bij alles wat gij doet en zegt, moet gij op uzelf passen, en uw geheele streven daarop alleen richten, dat gij Mij behaagt, en buiten Mij niets begeert of zoekt. Maar ook oordeel niet lichtvaardig over het zeggen en doen van andere menschen, en bemoei u niet met dingen, die u niet aangaan: Zoo zult gij kans krijgen, weinig of zelden verdriet te hebben. Evenwel nooit eenige droefenis te ondervinden, en nooit last te hebben, 't zij van zijn lichaam, 't zij van zijn geest, kan niet eigen zijn aan dit aardsche leven, maar alleen aan den toestand en staat der Eeuwige Rust. Gij moet daarom niet denken, dat gij den waren vrede gevonden hebt, al voelt gij geen enkele droefenis, noch dat alles dan in orde zal zijn, als gij niemand ontmoet, die u tegenstreeft: neen, de volmaaktheid zou het niet wezen, al ging alles naar uw wil en wensch. Noch moet gij u zelf iets groots wanen, of gelooven dat gij bijzonder geliefd zijt, al leeft gij in heerlijkheid van zoete godsvrucht: want daaraan zou men u niet herkennen als iemand, die de deugd zeer lief heeft: noch bestaat daarin de ware geestelijke vooruitgang en de vervolmaking van den mensch.
4. Waarin dan wel, o, Heer?
5. Wanneer gij u overgeeft van ganscher harte aan den wil der Godheid, en niet uw tijdelijk belang zoekt, noch in het kleine, noch in het groote, noch in het tijdelijke, noch in de eeuwigheid; zoodat gij hetzelfde gelijkmoedige voorkomen blijft houden, zoowel in vóór- als in tegenspoed en alles meet met gelijke maat. En indien u de innerlijke troost onttrokken wordt, dan moet gij toch zóó sterk en lankmoedig worden en hoopvol, dat uw gemoed bereid blijkt, nog