hartstochten. Ofschoon ik hun niet bijval, is het toch lastig en zwaar, dat zij mij zoo nazetten: en ik walg er voor, dat ik dusdoende dagelijks in strijd moet leven. Daardoor wordt mij ook mijn zwakheid al te bekend, dat altijd die afgrijselijke fantasieën zooveel gemakkelijker op mij indringen, dan dat zij weggaan.
3. Mocht Gij dus, o allersterkste God Israel, die de getrouwe zielen aanvuurt, letten willen op den smartvollen arbeid van Uwen knecht, en ik vraag U, sta hem bij in alle dingen, waarheen hij zich wenden moog. Sterk mij aan met hemelsche kracht, opdat de oude mensch, nl. het ellendige vleesch, dat nog niet geheel aan den geest is onderworpen, niet kracht genoeg houde om heerschappij te voeren, want daartegen, tegen dat vleesch, moet men strijden, zoolang men in dit ellendige leven ademhaalt. Ach, wat is dit voor een leven, waar nooit gebrek is aan kwellingen en ellenden, waar alles vol van strikken en vijanden is! Want als er één kwelling of aanvechting wijkt, komt er een andere voor in de plaats: maar óók wel, terwijl de eerste strijd nog aan den gang is, komen nog verscheidene andere u onverwacht overvallen.
4. En hoe kan men het leven liefhebben, dat zooveel bitterheden heeft, en zoo onderhevig is aan rampen en ellenden? Hoe kan het zelfs leven genoemd worden, daar het zooveel dood en verderf voortbrengt? En toch wordt het liefgehad, en velen zoeken er pleizier in te hebben. Men verwijt de wereld vaak, dat zij bedriegelijk is en ijdel, en toch wordt zij niet gemakkelijk verlaten, want de begeerte van het vleesch heeft teveel de overhand. De eene helft der dingen beweegt, ons, om de wereld lief te hebben, de andere om haar te verachten. Om haar lief te hebben, daartoe verlokken ons de begeerte des vleesches en die der oogen, en de opgeblazen trots, dat men leeft: maar de