mijn ziel, wacht maar een korte wijl op de vervulling der goddelijke toezegging, dan zult gij in den hemel een overvloed vinden van alle goede dingen. Indien gij al te wild verlangt naar het tijdelijke en aardsche, dan gaat het eeuwige en hemelsche voor u verloren. Dat tijdelijke moet gij gebruiken voor zoover noodig is, maar op het hemelsche moet gij in uw binnenste hopen. Door het tijdelijke toch kunt gij niet verzadigd worden, omdat gij niet zijt geschapen, om dat te genieten.
2. Al hadt gij alles, wat geschapen is, in eigendom, zoudt gij niet gelukkig en zalig kunnen zijn. Maar in God, die alles geschapen heeft, is al uw zaligheid en geluk gelegen: niet echter zooals deze gezien worden en geprezen door hen die zottelijk de wereld liefhebben, doch een zoodanige, als waarop de vrome getrouwen van Christus wachten, en zooals reeds tusschenbeiden proeven mogen de menschen die geestelijk leven met een zuiver hart, die eigenlijk altijd in den hemel verkeeren. IJdel en kort is alle vertroosting, door menschen gegeven. Maar de innerlijke troost, die van uit de Waarheid vloeit en ontvangen wordt, die is zalig en waarachtig.
Een godsdienstig mensch draagt overal bij zich zijn Vertrooster, Jezus, en spreekt Hem toe, als volgt: Blijf bij mij, Heere Jezus, overal en te allen tijde. Moge dit mij een troost wezen, dat ik gaarne wil ontberen allen menschelijken troost. En al mocht mij Uw troost onttrokken worden, laat dan Uw wil en Uw rechtvaardige goedkeuring mijn troost zijn. Want Gij zult toch niet voortdurend boos blijven, noch in alle eeuwigheid mij dreigen willen.