Dertiende hoofdstuk.
(Hoe men naar het voorbeeld van Jezus Christus, gehoorzaam moet zijn als een nederige ondergeschikte).
1. Zoon, wie zich te onttrekken tracht aan de gehoorzaamheid, onttrekt zich ook aan de genade: en wie iets voor zichzelf alleen hebben wil, die verliest ook wat gemeenschappelijk is. Als iemand zich niet graag en willig aan zijn meerdere onderwerpt, dan is dat een teeken, dat zijn vleesch hem nog niet geheel gehoorzaamt, maar dikwijls tegenstreeft en murmureert. Leer dus gauw, om u te onderwerpen aan wie boven u staan, indien gij uw eigen vleesch wilt leeren bedwingen, want veel sneller wordt de vijand buiten u overwonnen, als de inwendige mensch oprecht is en volkomen. Geen lastiger en erger vijand heeft uw ziel, dan gij zelf zijt voor uzelf, als gij niet eensgezind zijt met uw eigen geest. Wilt gij sterk staan tegenover uw vleesch en uw bloed, dan behoort gij uzelf geheel en al te versmaden. Omdat gij u zelf al te onbehoorlijk liefhebt, daarom schrikt gij ervan terug, u ten volle te onderwerpen aan den wil van anderen.
2. Hoe kunt gij 't iets groots noemen, dat gij, die stof zijt, ja, niets, u aan een mensch onderwerpt, terwijl toch Ik, de Almachtige en Allerhoogste, Die alles uit niets geschapen heb, mij nederig om uwentwil heb onderworpen aan den mensch. Geworden ben Ik de allernederigste en minste, opdat gij uw eigen trots zoudt leeren te overwinnen door Mij nederig te zien. Leer gehoorzamen, ook gij, die stof zijt. Leer u vernederen, o, aarde en slijk, en u te krommen onder ieder's voeten. Leer uw eigen wil te breken en geef u over in algeheele onderwerping.
3. Brand los in toorn tegen uzelf, en duld niet dat er