kunt en verstaat, en dus niet uzelf geheel laat verloopen uit lusteloosheid of angst, die gij voelt.
2. Want velen worden dadelijk ongeduldig of verslappen, als iets niet gaat, zooals zij willen. En toch heeft een mensch niet altijd zijn levensgang in zijn macht, maar aan God is het, te geven en te troosten, wanneer en zoo veel en aan wie Hij wil, zooals het Hem behaagt, zonder iets meer. Sommigen onvoorzichtig geworden, vanwege de genade waarin zij stonden door hunne godsvrucht, hebben zichzelf teniet gedaan, omdat zij meer wilden doen dan zij konden, niet bedenkend hoe klein en nietig zij waren, en meer volgend de begeerte van hun hart, dan het inzicht van hun verstand. En omdat zij zich meer op zichzelf lieten voorstaan, dan welbehaaglijk was aan God, zijn zij Zijn genade spoedig kwijtgegaan. En terwijl zij reeds in den hemel hun woning meenden te bouwen, zijn zij arm en nietswaardig en verlaten geworden, opdat zij, nederig en van alles ontbloot, leeren zouden te vertrouwen, niet op eigen wieken, maar op de Mijne slechts. Wie nog nieuwelingen zijn en onervaren op de wegen des Heeren, die kunnen gemakkelijk bedrogen worden of krachteloos gemaakt, tenzij zij zichzelf, op de wijze der bescheidenen, beheerschen en in acht nemen.
3. Bijaldien zij meer volgen willen hun eigen gevoelen dan andren gelooven, die meer ondervinding hebben, dan zal de afloop voor hen vol gevaren zijn, indien zij tenminste van hun eigen inzichten en voornemens niet af willen zien. Wie zichzelf wijs vinden, laten zich zelden door anderen besturen en raden met een nederigen geest. Beter is het, een beetje maar te begrijpen met deemoed en een matig verstand, dan, in ijdele zelfbehaaglijkheid, groote schatten van kennis te bezitten. Beter is het, weinig te hebben, dan veel, maar waardoor gij trotsch kunt worden.