bedrog, dat gij, na soms opgetogen te zijn geweest in verrukking, u plotseling weer terugvindt, bezig met de gewone beuzelarijen van uw eigen gemoed. Want gij neemt aan deze geen werkdadig aandeel: gij onder gaat ze tegen uw wil: en zoolang zij u mishagen en gij tegenstreeft, zijn zij u een reden tot zedelijke verdienste en niet tot verderf.
4. Weet wel, dat de oude Vijand uit al Zijn kracht werkt, om uw begeerte in het goede tegen te gaan, en U uzelf te doen onthouden van elke vrome oefening: n:l: van den eeredienst der Heiligen, van de vrome herdenking van Mijn lijden, van de heilzame beschouwing der zonden, van het bewaken van uw eigen hart, en van uw vaste voornemen om vooruit te komen in zedelijke voortreflijkheid. Veel slechte gedachten brengt hij u bij, om u verdriet te doen, en u schrik in te boezemen, opdat hij u zal kunnen afhouden van het gebed en van het lezen der Heilige Schrift. Den duivel mishaagt het, dat gij deemoedig biecht en, indien het in zijn macht ware, zou hij u ook afhouden om ter Heilige Tafel te gaan. Geloof hem niet en geef niet om hem, hoe dikwijls hij u ook de strikken zijner verleiding moge spannen. Schrijf het hèm toe, indien kwade en onreine dingen u te binnen schieten, en zeg hem dan: Ga weg van mij, onreine geest, bloos, ongelukkige, want zeer onrein zijt gij, dat gij zulke dingen in mijn ooren brengt. Wijk van mij, allerslechtste verleider, gij zult geenerlei aandeel aan mij hebben. Jezus toch zal met mij zijn, als een sterke krijgsman, en dan staat gij verslagen. Ik zou liever willen sterven en alle martelingen verduren, dan u te volgen. Zwijg en verstom: niet langer wil ik u aanhooren, al zoudt gij mij nog meer last willen bezorgen. De Heer is mijn Licht en mijn Heil, wien zal ik dan vreezen? Al staat er een leger tegenover mij, mijn hart zal toch niet