wonnen, in de war gebracht en teniet gedaan. Niets hebt gij, waarop gij u zoudt kunnen beroemen: en veel is er, waarom ge uzelf moet minachten, want gij zijt veel zwakker dan gij kunt begrijpen.
3. Niets van al wat gij doet, moet u dus iets bijzon ders lijken: niets van dat alles kome u grootsch voor, niet kostelijk of verwonderlijk: niets hoog, of waarlijk te prijzen en te begeeren, behalve datgene wat eeuwig is en daarop doelt.
Bovenal moet u behagen de eeuwige Waarheid, en hebt gij te verafschuwen uwe eigene minderwaardigheid. Niets moet gij zóó vreezen, zóó schelden en ont vluchten als uwe ondeugden en zonden, want aan deze moet gij meer het land hebben dan aan welk praktisch nadeel ook.
- Eenigen wandlen niet in oprechtheid voor Mijn aangezicht, maar, verleid door nieuwsgierigheid en zelf-aanmatiging, verlangen zij Mijne geheimen te weten, de diepte Gods te verstaan, terwijl zij zichzelf en hun zieleheil verwaarloozen: maar deze, omdat Ik tegen hen inga, vallen vaak in groote verzoekingen en dus zonden, door hun hoovaardij en neus wijzigheid.
4. Vrees de oordeelen Gods, sidder voor den toorn des Almachtigen. Verlang toch niet uit elkaer te halen de werken des Allerhoogsten, maar ga veeleer uw eigen boosheden na, in welke dingen gij misdreven hebt, en hoeveel goeds gij hebt nagelaten te doen. Eenigen hebben hun godsvrucht alleen in hun woorden en boeken, eenigen ook in beelden, anderen weder in uiterlijke teekenen en vormen. Sommigen hebben Mij wel op de lippen, maar niet in hun hart. Maar andren zijn er, die, verlicht van verstand en gezuiverd van gevoel, altijd het Eeuwige als op de hielen zitten, die nauwelijks willen hooren over aardsche dingen, en de behoeften der natuur met weerzin vervullen: en