| |
| |
| |
Twaalfde hoofdstuk.
(Over den koninklijken weg van het heilige Kruis).
1. Velen lijkt het hard, deze toespraak te hooren: ‘Verloochen u zelf, neem uw kruis op en volg Jezus.’ Maar veel harder zal het zijn, te moeten hooren dat allerlaatste woord: ‘Gaat weg van mij, vervloekten in het eeuwige vuur.’ De menschen echter, die thans het woord des kruizes gaarne hooren en daarnaar handelen, die zullen ook niet vreezen, als zij eens hooren van de eeuwige verdoemenis. Het teeken des Kruizes zal aan den hemel staan, als de Heer zal komen om te oordeelen. En dan zullen alle dienaars van het Kruis, die zich in hun leven aan den Gekruisigde gelijkvormig hebben gemaakt, den rechter Christus nadertreden met groote gerustheid.
2. Waarom vreest gij dan het Kruis op te nemen, terwijl men daardoor toch het rijk Gods binnenkomt? In het Kruis is het heil, in het Kruis het leven, in het Kruis vindt gij bescherming tegen uwe vijanden; door het Kruis komt de ingieting van de opperste zoetigheid: in het Kruis ligt de kracht en de vreugde van den geest, in het Kruis de hoogste deugd en de volmaakte heiligheid. Er bestaat geen zaligheid voor de ziel, noch is er hoop op het eeuwige leven, behalve in het Kruis. Neem dus uw kruis op en volg Jezus, want zoo zult gij in het eeuwige leven komen. Hij is u vooruitgegaan, dragende Zijn kruis, en is voor u aan het kruis gestorven, opdat ook gij uw kruis moogt gaan dragen, en verlangen voelen, om aan 't kruis te sterven: want indien gij, evenals Hij, gestorven zult zijn, zult gij ook gelijkelijk met Hem leven. Zijt gij deelgenoot geweest van Zijn lijden, dan zult gij 't ook van Zijn glorie zijn.
| |
| |
3. Zie, alles is in het Kruis gelegen, en in het sterven ligt alles opgesloten: en geen andere weg is er tot het Leven en den waren inwendigen vrede, als de weg des Kruizes en des dagelijkschen afstervens. Wandel waar gij wilt, zoek op wat gij wilt, gij zult, boven, geen hoogeren weg vinden, en, beneden, geen weg, die veiliger is, dan de weg is van het heilige Kruis. Regel en schik alles, zooals gij het zelf wilt en goedvindt: gij zult er niets door bereiken dan dat gij altijd iets, willens of onwillens, lijden moet, en dus zult gij altijd vinden het Kruis. Want gij zult of smart voelen in uw lichaam, of kwellingen des geestes zult gij hebben te doorstaan.
4. Nu eens zult gij u verlaten voelen door God, dan weer in onrust gebracht door uw evenmensch, en, wat het ergste is, dikwijls zult gij u zelf tot last zijn: en toch zult gij door geen enkel middel hetzij bevrijd, hetzij verlicht kunnen worden, neen, gij moet het verdragen zoolang als God wil. Want God wil, dat gij de kwellingen leert doorstaan, zonder dat gij troost krijgt, en dat gij u geheel aan Hem onderwerpt, en u nedriger gaat voelen, omdat gij gekweld wordt. Niemand heelt zoo diep-in het lijden van Christus gevoeld, als hij die iets dergelijks moest lijden. Het kruis staat dus overal klaar en wacht overal op u. Gij kunt het niet ontvluchten, waarheen gij ook loopen moogt: omdat gij uzelf meedraagt, waarheen gij ook gaat, en dus u-zelf altijd zult vinden. Keer u naar boven of naar beneden, naar buiten of naar binnen, op al die plaatsen zult gij het kruis vinden, en noodig is het, dat gij overal geduldig blijft, indien gij inwendigen vrede wilt vinden en de eeuwige kroon verdienen.
5. Indien gij willig het Kruis draagt, zal het ú dragen en u tot het gewenschte einde brengen, maar dat zal niet hier zijn. Indien gij het onwillig draagt,
| |
| |
dan maakt gij het u tot een zware vracht, en wordt het u moeielijker, om het te dragen, en toch zult gij het dan moeten blijven dragen: En indien gij één kruis van u afwerpt, dan zult gij, een eindje verder, zonder twijfel een ander vinden, dat u misschien zwaarder vallen zal.
6. Of gelooft gij, dat gij kunt ontsnappen aan datgene wat geen sterflijk mensch ontloopen kan? Welke Heilige heeft in de wereld kunnen leven zonder kruis en verdriet? Ook onze Heer, Jezus Christus, heeft, zoolang hij leefde, geen uur gekend, dat hij de smarten van 't lijden niet proefde. Christus, zeide Hij, moet lijden, en van de dooden opstaan, om zóó zijn eeuwige glorie in te gaan. En hoe zoudt gij dan een anderen weg zoeken dan den koninklijken weg die de weg des heiligen Kruizes is?
7. Het heele leven van Christus is een kruis en een martelschap geweest: en gij zoudt voor u zelf rust zoeken en genoegen? Dwalen doet gij, dwalen, indien gij iets anders zoekt als kwellingen en lijden: want dit sterfelijke leven is vol van ellende en staat omgeven en geteekend met kruizen rondom. En hoe hooger iemand rijst, omdat hij toeneemt in geestlijkheid, des te zwaardere kruizen vindt hij ook vaak te dragen: want de smarten van zijn ballingschap hier op aarde worden grooter, omdat hij dan meer lief krijgt.
8. Maar hoe veelvuldiger zoo iemand gepijnigd wordt, toch blijft hij niet zonder troost en verlichting zijner smarten, want hij voelt dat die hem mildelijk gaat toevloeien, indien hij zijn kruis maar geduldig torscht. Want als hij zich willig overgeeft aan zijn last, wordt deze voor hem veranderd in toevertrouwen op den goddelijken troost: en hoe meer zijn vleesch door droefenis verteerd wordt, des te meer wordt ook zijn geest door de inwendige genade versterkt. Ja, zelfs voelt hij zich soms zóó gesterkt door zijn willig aan- | |
| |
vaarden van kwelling en tegenspoed, omdat zijn lijden het lijden van Christus wil nabijkomen, dat hij volstrekt niet zonder smart of kwelling zou willen zijn, naardien hij gelooft, dat hij des te welgevalliger aan God zal worden, hoe meer en hoe zwaarder lijden hij heeft weten te verdragen voor Hem. En dat komt dan niet door de deugd van den mensch zelf, maar alleen door' de genade van Christus, die zóóveel vermag en zóó sterk weet te werken in het brooze vleesch, dat men, wat men van nature zou verafschuwen en ontvluchten, met vurigen geestesijver gaat aanpakken en zelfs liefhebben.
9. Eigenlijk is het niet menschelijk, want strijdt het met onze natuur, om het kruis te dragen en lief te hebben, het lichaam te kastijden en over te geven in slavernij: eerambten te weigeren en, blijde, smaad te dragen, zichzelf te verachten en te begeeren dat men worde veracht: allerlei tegenspoed en schade te verduren, en geenerlei welvaart voor zich in deze wereld te wenschen. Als gij ook alleen naar u zelf ziet, zijt gij tot niets van dat alles in staat. Vertrouwt gij echter op den Heer, zoo wordt u de kracht tot dat alles uit den Hemel geschonken, en worden zoowel de wereld als uw eigen lichaam geheel onderworpen aan uw wil en gebod. Ja, zelfs behoeft gij den boozen Duivel niet te vreezen, indien gij gewapend zijt met het geloof, en met het kruis van Christus geteekend.
10. Houd u dus gereed, om, als een goede en getrouwe dienaar van Christus, met mannemoed het kruis te dragen van uw Heer en Meester, Die uit liefde voor U gekruisigd is. Sta klaar, om te dragen veel tegenspoed en allerlei ongemakken in dit ellendige leven. Want dat staat u te wachten, waar gij ook wilt zijn: en gij zoudt het vinden, al woudt ge u ook geheel verborgen houden. Zoo behoort het te zijn: en
| |
| |
er is geen ander middel om te ontkomen aan de kwelling der kwalen en smarten, dan dat gij alles geduldig verdraagt. Drink den kelk des Heeren met willige liefde, indien gij Zijn vriend wilt zijn, indien gij begeert om deel aan Hem te hebben. De zorg voor troost en vreugde moet gij overlaten aan God, opdat Hij daarmeê handele, zooals het Hèm het meeste zal behagen.
Maar gij, wees gij bereid, om alle droefenis en kommer te doorstaan, en beschouw die kwellingen zelfs als de allergrootste vertroostingen voor u, omdat de droevige gebeurtenissen van dezen tijd op zichzelf niet voldoende zouden zijn, om u de eeuwige zaligheid te verwerven, zelfs al zoudt gij die allen zelf kunnen lijden en doorstaan.
11. Als gij zoover kunt komen, dat droefenis en kommer u zoet zijn geworden, en u goed smaken om Christus' wil, dan kunt gij meenen dat het goed met u staat, omdat gij het paradijs op aarde hebt gevonden. Zoolang het lijden u zwaar lijkt, en gij het zoekt te ontvluchten: zóó langen tijd zal het slecht met u gaan, en zal de, met u, vluchtende kwelling u overal volgen op de hielen.
12. Maar indien gij u bereidt tot datgene, waartoe gij bereid moet wezen: n.l. om te lijden en te sterven, dan zal het spoedig beter met u gaan, en zult gij vrede vinden. Zelfs al waart gij met Paulus opgetogen tot in den derden hemel, dan zoudt gij daarom toch niet zeker ervan zijn, dat gij geen tegenspoed hadt te dulden. Ik (zegt Jezus) zal hem toonen, hoeveel hij om mijnentwil lijden moet. Is het u dus goed, dat gij Jezus liefhebt en wilt gij Hem altijd dienen, dan blijft er niets anders voor u over dan dat gij lijdt.
13. Mocht gij waardig zijn, om iets te lijden om Jezus' wil, o, hoe groote glorie zou u dan toeven, hoe zouden dan juichen alle Heiligen Gods, hoe zouden ook
| |
| |
uw evenmenschen gesticht worden! Want allen bevelen het lijden aan, en prijzen het, ofschoon weinigen zelf willen lijden. Naar recht zoudt gij willig een weinig moeten lijden om Christus wil, daar vele menschen toch zoo zwaar willen lijden ter wille van de wereld.
14. Houd dat voor zeker, want een stervend leven behoort gij te leiden. Hoe meer iemand voor zichzelf gaat sterven, des te meer begint hij te leven voor God. Niemand is geschikt om het hemelsche te begrijpen, indien hij er niet toe bereid wordt gevonden, om den wille van Christus, tegenspoed te dragen. Niets is welgevalliger aan God, en weldadiger voor u zelf in deze wereld, dan uit vrijen wil en gaarne te lijden voor Christus. En indien de keus u gelaten werd, zoudt gij meer er naar moeten verlangen, ellende te doorstaan ter wille van Christus, dan om verkwikt te worden door allerlei vertroostingen, omdat gij zoodoende meer gelijk zoudt worden aan Christus-zelf. Want onze verdienste en de zedelijke vooruitgang van ons heele Wezen is niet gelegen in veel zoetigheid en vertroostingen, maar veeleer in het door-en-door verduren van zware benauwenis en kwellingen velerlei.
15. Indien er toch, voor het heil van den mensch, iets beters en nuttigers ware dan het lijden, dan zou Christus dit ons wel, zoowel door zijn Woord als door zijn eigen voorbeeld, hebben aangetoond. Want ook de discipelen die met Hem waren, en al de andren die begeerden met Hem te wezen, heeft Hij duidelijk vermaand, om het Kruis te dragen, toen Hij zeide: zoo wie met Mij wil zijn, die verloochene zichzelf en neme zijn kruis op, en volge Mij.
Nadat men alles doorgelezen en nauwkeurig onderzocht heeft, moet dit dus onze slotsom zijn: Door veel rampspoed henen behooren wij in te gaan in 't Koninkrijk Gods.
|
|