Eerste hoofdstuk.
Hoe Christus gewend is van binnenuit te spreken tot de geloovige ziel).
1. Aanhooren wil ik wat God de Heer tot mij zegt. Zalig is de ziel, die in zich zelf den Heer hoort spreken, en uit Zijn mond het woord der vertroosting ontvangt. Zalig de ooren, die de stroompjes van 't zachte geluid, waarmeê God spreekt, opvangen, en niets gewaarworden van 't gemompel dezer wereld. Ja, waarlijk, zalig zijn de ooren, die niet luistren naar de stem, die daarbuiten wordt gehoord, maar naar de Waarheid, die in-hen-zelf opklinkend, hen leert. Zalig de oogen, die voor 't uitwendige gesloten, alleen op 't inwendige zijn gericht. Zalig zij, die tot het inwendige doordringen, en zich trachten voor te bereiden, door dagelijksche oefening, om hoe langer hoe meer de geheimen des Hemels te vatten. Zalig zij, die er zich in verheugen, dat zij openstaan voor God en op Hem wachten, terwijl zij van zich afschudden alles waar de wereld hen mee tegenwerken wil. Bedenk dit wel, mijne ziel, en sluit de poort uwer zinnelijkheid, opdat gij moogt hooren, hoe God de Heer binnen-in u spreekt.
2. Zoo spreekt de Heer, dien gij liefhebt: Ik ben uw