den, de eenige goede en getrouwe is bevonden. Om Zijnentwil en in Hem moeten vrienden en vijanden u gelijkelijk lief zijn: en voor alle deze moet het van Hem afgesmeekt worden, dat allen Hem mogen leeren kennen en liefhebben. Nooit moet ge er sterk naar verlangen om bemind of geprezen te worden, meer dan anderen; want dit komt alleen God toe, die Zijns gelijken niet heeft. Gij moet niet willen, dat iemand in zijn hart van u vervuld zal zijn, noch moet gijzelf vervuld zijn van liefde tot een ander: neen, Christus slechts zij in u, en in het hart van iedren goeden mensch.
5. Gij, wees geheel zuiver en vrij van binnen, zonder dat gij u daar, door neiging tot iets van 't geschapene, in de war laat brengen.
Naakt moet gij zijn, en uw hart, in zijn volle zuiverheid, naar God toewenden, indien gij ongehinderd wilt gewaarworden, hoe zoet de Heer inderdaad is. En zekerlijk zult gij daartoe niet kunnen geraken, indien Zijn genade u niet tevoren komt en aantrekt, zoodat gij, van alles verlost en bevrijd, eenig en alleen met Hem wordt vereenigd.
Wanneer toch de genade Gods komt tot den mensch, wordt deze machtig en bekwaam tot alles, maar verlaat die genade hem, dan blijft hij achter, zwak en arm, en 't zal hem zijn, als werd hij overgeleverd aan den beul, om gegeeseld te worden. Toch moet men dan niet neergeslagen worden noch wanhopig, maar, zooals God het wil, gelijkmoedig blijven staan, en alles wat ons overkomt, verdragen, ter eere van Jezus Christus. De zomer volgt immers op den herfst, en na den nacht keert de dag terug, en als het woeden van het onweer bedaard is, schijnt weer de klare zon, voluit.