Derde hoofdstuk.
(Over den goeden en vreedzamen mensch).
1. Bewaar eerst den vrede in uzelf, en dan zult gij anderen tot vrede kunnen brengen. Meer kan van nut zijn een vreedzaam mensch, dan iemand die geleerd is. Maar een mensch in wien de hartstochten woeden, kan de goede dingen maken tot kwade, en gelooft ook makkelijk dat iets kwaad is. Een goed en vreedzaam mensch echter maakt van alles iets goeds.
Wie tevreden is, koestert tegen niemand argwaan; maar wie ontevreden is, en inwendig opgewonden, wordt heen en weer geslingerd door allerlei vermoedens: zelf kan hij geen rust vinden, en wil daarom ook niet dat andren die genieten. Hij zegt dikwijls wat hij had moeten zwijgen, en laat dingen na, die 't hem beter ware geweest dat hij deed. Hij gaat na wat andren verplicht zijn te doen, maar verwaarloost datgene waartoe hijzelf verplicht is. Breng u dus eerst in beweging over uw eigen tekortkomingen, dan zult gij het ook over die van uw naaste kunnen doen.
2. Gij weet uw eigen daden goed te verontschuldigen en te kleuren, maar de zelfverontschuldigingen van een ander wilt gij niet aannemen. Gij zoudt rechtvaardiger doen, als gij u zelf gingt aanklagen, maar uw naaste zooveel mogelijk vrijpleiten. Indien gij zelf wilt verdragen worden, verdraag dan eerst een ander. Zie, hoever gij nog afzijt van de ware liefde en nederigheid, want deze kan op niemand boos worden of verontwaardigd, behalve op zichzelf.
Het is niet moeilijk, om met goede en zachtaardige menschen om te gaan (uitteraard vinden alle menschen dat pleizierig, omdat iedereen graag vrede houdt, en dus het meeste gesteld is op hen die 't met