De navolging van Christus
(1908)–Thomas à Kempis– Auteursrecht onbekend
[pagina 69]
| |
een mensch, maar morgen wordt het niet meer gezien. Wanneer gij echter eenmaal uit 't gezicht zijt verdwenen, zult gij ook spoedig uit de gedachtenis zijn. O, wat is het menschelijk gemoed toch zwak en hard, dat het alleen denkt om het tegenwoordige, en niet beter vooruitziet wat in de toekomst kan gebeuren! Gij moest u eigenlijk bij al uw doen en denken zóó gedragen, alsof het heden uw stervensdag waar'. Indien gij een zuiver geweten hadt, zoudt gij niet zoo bang zijn voor den dood. Het is beter, dat gij oppast, geen zonde te doen, dan dat gij moet terugschrikken voor den dood, als hij komt. Als gij vandaag niet gereed zijt, hoe zult gij 't dan morgen zijn! De dag van morgen is onzeker: en wie weet, of gij dien zult beleven? 2. Wat baat het of men lang leeft, wanneer men zoo weinig zichzelf verbetert? Ach, neen, een lang leven maakt ons niet altijd tot betere menschen, maar dikwijls vergroot het nog onze schuld. Het ware zeer te wenschen, dat wij éénen heelen dag in ons leven goed hadden geleefd! Velen tellen de jaren samen van hun bekeerd-zijn, en toch is de vrucht hunner betering uiterst klein. Al is 't verschrikkelijk om te sterven, het is misschien toch nog gevaarlijker om lang te leven. Gelukkig hij, die zich altijd voor oogen houdt het uur van zijn dood, en zich daarom dagelijks voorbereidt op 't sterven. Indien gij ooit menschen hebt zien sterven, denk dan goed na, omdat gij dienzelfden weg óók zult moeten gaan. 3. Als het morgen is geworden, moet gij u verbeelden, dat gij den avond niet zult halen. Maar als de avond weer is gevallen, wees dan niet zoo brutaal om te denken, dat gij den daarop volgenden morgen zeker nog in leven zult zijn. Sta dus altijd klaar, om hiervandaan te gaan, en leef zóódanig, dat de dood u nooit onvoorbereid kan treffen. Vele menschen ster- | |
[pagina 70]
| |
ven eensklaps en onverwacht. Want de Zoon des Menschen zal komen op een uur, dat hij niet verwacht wordt. Als die laatste stonde daar zal zijn, zult gij uw gansche voorbijgegane leven heel anders gaan voelen, en gij zult zeer bedroefd zijn, omdat gij zoo nalatig en slap zijt geweest. 4. Hoe gelukkig en verstandig is hij, die zoodanig tracht te wezen in zijn leven, als hij wil bevonden worden te zijn op het uur zijns doods. Het geeft den mensch een groot vertrouwen, dat hij eens zalig zal kunnen sterven, indien hij de wereld geheel en al veracht, en een vurige begeerte koestert om hoe langer hoe deugdzamer te worden, en zich te oefenen in de tucht, in 't berouw zoowel als in de gehoorzaamheid en de zelfverzaking, en in het verdragen van allen mogelijken tegenspoed uit liefde tot Christus. Zoolang gij gezond zijt, kunt gij veel goeds teweegbrengen, wordt gij echter ziek, dan weet ik niet wat gij zoudt kunnen. Weinig menschen worden beter na een ziekte: en zoo ook wie veel meedoen aan bedevaarten, worden daar toch zelden heiliger door. 5. Vertrouw er niet op dat uw vrienden en verwanten na uw dood zullen doen wat gij hun opdroegt, want de menschen zullen u sneller vergeten zijn dan gij waant. Stel 't daarom niet tot later uit, indien gij voor uw zaligheid wilt zorgen: het is beter, dat gij nu bij tijds daarin voorziet, en reeds van te voren iets afstaat, dan te hopen dat in de toekomst andren dat voor u zullen regelen, zooals gij dat wenscht. Indien gij nu niet in dit leven zorg draagt voor uzelf, hoe kunt gij verwachten dat andren dat voor u zullen doen in later tijd? Nu is de tijd kostelijk: nu is het de tijd, waarin ge u zalig kunt maken, en dien gij niet ongebruikt voorbij moet laten gaan. | |
[pagina 71]
| |
Maar, o droefenis, indien gij dezen tijd niet nuttiger besteedt, nu gij toch daarin van te voren de eeuwige zaligheid verdienen kunt! Later kan 't gebeuren, dat gij u een dag, of een uur maar, zult toewenschen, om u te verbeteren: maar ik weet niet, of u dat dan wel gegeven worden zal. 6. Bedenk, mijn liefste, de grootheid van 't gevaar en de vrees, waaruit gij u zelf kunt redden en bevrijden, indien gij maar altijd een beetje angstig wilt zijn, en bedenken dat de dood op handen wezen kan. Beijver u daarom, om zoodanig te leven, dat gij in het stervensuur meer reden kunt hebben om u te verheugen dan om te vreezen. Indien gij nu de wereld af wilt sterven, zoo zult gij alsdan al dadelijk met Christus kunnen gaan leven. Indien gij thans wilt leeren alle dingen te versmaden, zoo zult gij alsdan vrijelijk kunnen doortrekken naar Christus heen. Kastijd thans uw lichaam in boetediening, want dan zult gij een onwankelbaar vertrouwen voelen, wanneer de laatste stonde dáár is. O, dwaas, die denkt dat gij lang zult leven, terwijl gij van geen enkelen dag zeker zijt. Hoe velen zijn niet bedrogen, en onverhoopt uit het lichaam weggehaald! Hoe dikwijls hebt gij niet hooren zeggen, dat deze door het zwaard is gevallen, dat gene verdronken is, dat een derde zijn hals heeft gebroken, omdat hij van een hoogte viel, terwijl nog weer een ander stikte in het eten, of onder het spelen zijn einde vond? De eene komt om door 't vuur en de ander door het ijzer, deze door pest en gene door moord: en zoo is het einde van alle menschen de dood, en het leven schiet voorbij, zoo snel als een schaduw. 8. Wie zal u gedenken na den dood? En wie zal voor u bidden? Kom aan dan, mijn Liefste, en doe wat gij kunt: omdat gij niet weet, wanneer gij ster- | |
[pagina 72]
| |
ven zult, weet gij ook niet, wat er na uw dood met u gebeuren kan. Gaar dus bijeen, zoolang het nog tijd is, de schatten der onsterfelijkheid. Denk over niets anders als over uw eeuwig heil: bekommer u alleen om datgene wat van God is. Maak u thans vrienden, door Gods heiligen te vereeren, en hen na te volgen, in hun daden, opdat zij u, als dit leven u begeeft, ontvangen mogen in de woningen der Eeuwigheid. 9. Beschouw u zelf op de aarde als een pelgrim en vreemdeling, wien de zaken der wereld niet aangaan. Houd uw hart vrij en omhooggericht tot God, omdat gij hier geen blijvende standplaats hebt. Richt uw dagelijksche beden en verzuchtingen, al weenende, tot Hèm, opdat 't uw ziel, na uw dood, veroorloofd moge wezen, zaliglijk door te reizen naar den Heer. Amen. |
|