komen berouwvol is, dan lijkt de heele wereld hem zwaar en bitter. Een goed mensch vindt altijd voldoende stof om te klagen en te weenen. Want, hetzij hij zichzelf beschouwt, hetzij hij over een ander nadenkt, hij weet, dat niemand hier ongeplaagd leeft. En hoe nauwkeuriger hij zichzelf beschouwt, hoe meer reden hij krijgt om te treuren. Want onze zonden en ondeugden, waarin wij zóó bevangen liggen, dat wij maar zelden het hemelsche kunnen beschouwen, zijn een staege stof voor ons van waarachtige smart en innerlijk berouw.
5. Indien gij vaker over uw dood dacht dan over de verlenging van uw leven, dan is er geen twijfel aan, of gij zoudt met meer ijver een beter mensch trachten te worden. Indien gij ook ernstiger overdacht de straffen van de hel of van 't vagevuur, ik geloof, dat gij dan willig verdriet en moeite zoudt verdragen en voor geen aardsche naarheid terugschrikken. Maar omdat die dingen van na-het-sterven ons niet ter harte gaan, en wij meer houden van de aardsche verlokkingen, daarom blijven wij koel en traag bij die dingen, waarin wij 't niet moesten zijn.
6. Het ellendige lichaam houdt er van, te klagen, omdat onze geest zoo armoedig is en zwak. Smeek daarom nederig tot den Heer opdat hij u schenke den geest der boetedoening, en zeg met den Profeet: Spijzig mij, Heer, met tranenbrood, en drenk mij met een groote mate van tranen.