En met betrekking tot zulke ‘sta-in-den-weggen’ moet gij dan ook smeeken, dat God zich verwaardige u ter hulp te komen, en gij dus dat alles zachtmoedig leert verdragen.
2. Indien iemand, nadat gij hem eens of tweemaal vermaand hebt, het niet met u eens wordt, wil dan niet langer met hem redetwisten: maar laat verder alles aan God over, opdat Zijn wil geschiede en Hem door alle menschen eer worde gebracht: want Hij zal wel weten het kwaad in goed te verkeeren. Streef er naar, om met geduld te verdragen de tekortkomingen, en welke zwakheden ook, van uw medemenschen: omdat er ook in uzelf zoovele dingen zijn, die een ander op zijn beurt moet verdragen. Daar gij uzelf niet kunt maken, zooals gij wel zijn woudt, hoe zoudt gij dan andren er toe kunnen krijgen om te worden, zooals gij hen graag hebben woudt? Graag zouden wij alle menschen volmaakt willen zien, en denken er toch niet aan om onze eigen gebreken te verbeteren.
3. Wij willen dat anderen streng gestraft worden, maar zelf willen wij ongestraft blijven. Dat andren altijd kunnen doen wat zij willen, mishaagt ons zeer, maar ons-zelve willen wij daarom toch niets ontzeggen van datgene, waar wij verlangen naar dragen. Wij willen dat andren door strenge wetten worden ingetoomd, maar zelf willen wij in alle opzichten vrij zijn. Hieruit blijkt duidelijk, hoe zelden wij onzen evenmensch met dezelfde maat meten als ons zelf. Indien wij allen volmaakte menschen waren, wat zouden wij dan ooit van elkander te lijden hebben door den wil van God?
4. Nu echter heeft God het zóó geregeld, dat wij moeten leeren elkander's lasten te dragen: omdat niemand zonder gebrek is en niemand zonder bezwaring en omdat er ook niemand is die geen ander als zich-