2. Veel doet wie veel liefheeft. Veel doet, wie iets goed doet. Goed doet, wie meer bedacht is op het algemeene welzijn dan op het volgen van zijn-eigen wil. Soms schijnt iets christelijke liefde te zijn, wat toch maar vleeschelijke begeerte is, omdat wij zoo zelden geheel van ons af kunnen zetten onze ingeborene neigingen, onzen eigenen wil, de hoop dat wij voor wat wij doen iets terug zullen krijgen, en ons gesteld zijn op eigen welzijn en gemak.
3. Wie de ware en volmaakte liefde bezit, zoekt nooit zijn eigen voordeel of genoegen, maar wenscht en begeert dat Gods roem alleen door alle dingen vermeerderd worde. Niemand benijdt hij ook, want hij verlangt geen vreugde voor zichzelf: hij wil zich niet in zichzelf verheugen, maar boven alle andere goederen verlangt hij gelukkig gemaakt te worden in God alleen. Niemand schrijft hij iets goeds toe, maar betrekt alles op God, uit Wien, als uit een bron, alle dingen voortkomen, en in Wien ten slotte alle Heiligen profijtelijk zullen rusten.
O, wie maar een vonkje had van de ware Liefde, hij zou stellig gewaarworden, dat al het aardsche vol is van ijdele leegte.