Veertiende hoofdstuk.
(Dat men niet lichtvaardig oordeel moet spreken).
1. Let liever op u zelf, dan dat gij gaat beoordeelen wat andere menschen doen. Want als men andren gaat beoordeelen, doet men moeite om niets: men vergist zich dan maar al te dikwijls, en komt er zelfs makkelijk toe, om zonde te bedrijven: maar altijd werkt men met vrucht, als men wat men zelf doet onderzoeken en beoordeelen gaat. Want wij oordeelen over ieder ding, zooals wij 't zelf voelen: en omdat wij onszelf zoo liefhebben, gaan wij dus het juiste oordeel over iets zoo gemakkelijk kwijt. Maar als God altijd het loutere voorwerp onzer begeerten was, dan zouden wij ons niet zoo licht door den slechten invloed onzer zintuigelijke waarnemingen in de war laten maken.
2. Maar vaak is er iets van binnen bij ons verborgen of komt van buiten-af aanzetten om ons met zich mede te trekken in zijn oordeel. Velen zoeken, zonder 't zich bewust te zijn, alleen zichzelf in alles wat zij doen. Zij lijken ook in vrede te leven, wanneer de