De navolging van Christus
(1908)–Thomas à Kempis– Auteursrecht onbekend
[pagina 43]
| |
met anderman's woorden en daden, noch met andere dingen, die ons ook volstrekt niet aangaan. Hoe toch zou hij lang in vrede kunnen blijven, die zich indringt in de zaken van zijn medemensch, die zich zelden in zichzelf terugtrekt, maar altijd buiten zich naar voorraad zoekt? Zalig zijn daarom de eenvoudigen en bescheidenen, want zij genieten een voortdurende rust. 2. Waarom zijn sommige Heiligen zoo volkomen geweest, en leidden zij zoo'n heerlijk beschouwend leven? Omdat zij zich bevlijtigd hebben, af te sterven van zichzelf en van alle aardsche begeerten, opdat zij alleen aan God zouden kunnen hangen met het diepste van hun hart, en dus, onafhankelijk van alles, alleen konden bestaan voor het beste deel van hun eigen zelf. Wij maken ons te bezorgd om wat toch voorbijgaat, en zijn van aardsche hartstochten al te zeer vervuld. Zelden zal het gelukken, een onzer gebreken volkomen te overwinnen, omdat wij ons zelf niet aan vuren, om dagelijks een beetje vooruit te komen: dies blijven wij allen lauw, ja koud. 3. Indien wij volkomen dood waren voor onszelf, en niet in aardsche dingen verstrikt zaten: dan zouden wij wijs kunnen worden in het goddelijke, en geoefend in de beschouwing van het hemelsche. Het grootste, ja het eenige beletsel is, dat wij niet vrij zijn van hartstochten en begeerlijkheden, en daarom geen moeite doen om op den weg te komen, waarlangs de volmaakte Heiligen zijn gegaan. Want wanneer wij een klein beetje tegenspoed ontmoeten, laten wij ons veel te spoedig terugwerpen, en wenden we ons weer den vertroostingen der menschen toe. 4. Indien wij ons best deden om te staan als sterke mannen in den strijd: voorwaar dan zouden wij de hulp van den Heer boven onze hoofden uit den He- | |
[pagina 44]
| |
mel zien komen. Hij toch is bereid om hen, die strijden en uitzien naar Zijn genade, bij te staan: want de gelegenheid om te strijden geeft Hij ons juist, opdat wij overwinnen zouden kunnen. Wanneer wij onzen vooruitgang in het godsdienstige enkel achten gelegen te zijn in de uitwendige vormen en plechtigheden, dan zal het spoedig gedaan zijn met onze vroomheid. Neen, laten wij den bijl aan den wortel leggen, om, gezuiverd van onze hartstochten, in ons aan te kweeken een vreedzame en dus vredegevende gemoedsgesteldheid. 5. Indien wij ieder jaar, zij 't slechts éene ondeugd, in ons uitroeiden, dan zouden wij spoedig volmaakte menschen worden. Maar wij willen dikwijls liever andersom doen, en wel zoo, dat wij later van ons zelf ontdekken, dat wij zuiverder en beter waren in den aanvang onzer bekeering, dan thans, nu wij het geloof reeds menig jaar beleden hebben. Onze ijver en onze vooruitgang moeten dagelijks meer opschieten: maar thans wordt het iets zeer belangrijks geacht, indien men een gedeelte van zijn eerste vuur en ijver ten slotte overhoudt. Indien wij ons echter niet zoo geweldig inspanden in den beginne, dan zouden wij later alles wat vereischt wordt kunnen blijven doen met gemakkelijke blijheid. 6. Moeielijk is het, de dingen, waaraan wij gewend zijn, te laten varen, maar moeielijker nog om in te gaan tegen onzen eigenen wil. Maar, indien gij het kleine en gemakkelijke niet meester wordt, hoe zult gij dan te boven komen wat moeielijker is? Weersta in den beginne datgene waartoe gij geneigd zijt, en wen u uw slechte gewoonten en levenswijze af, dan zult gij niet langzamerhand in nog grootere moeilijkheden gebracht worden. O, indien gij woudt opmerken, hoeveel vrede aan u zelf, hoeveel blijdschap gij aan ande- | |
[pagina 45]
| |
ren bereidt, door u goed te gedragen, dan geloof ik wel, dat gij meer moeite zoudt doen, om in het geestelijke vooruit te komen. |
|