ware geweest. Maar waarom spreken wij toch zoo graag en maken elkander wat wijs, terwijl wij dan toch zelden het zwijgen hernemen, zonder dat ons geweten schade heeft geleên?
Daarom praten wij zoo graag, omdat wij door het wederzijdsche gesprek troost van elkander willen ontvangen, en ons hart willen opluchten, daar het door veel en verschillend denken is vermoeid. En wij praten heel graag over de dingen, waar wij veel van houden, en waarnaar wij verlangen, of die wij voelen, dat tegen ons ingaan:
2. Maar, wee ons! vaak helpt ons dat niets en doen wij 't vergeefs. Want de uiterlijke vertroosting, die wij zoodoende krijgen, doet groote schade aan den waren inwendigen en goddelijken troost. Daarom moeten wij waken en bidden, opdat onze tijd niet in ledigheid voorbij ga. Waar het van pas is en baat kan geven om te spreken, zeg daar de dingen waar goeds uit kan voortkomen. De slechte gewoonte en onze achteloosheid, om er niet op te letten, dat wij vooruitgaan in het goede, zijn er oorzaak van, dat wij onze tong niet beter in bedwang houden. De zich toewijdende samenspreking over geestelijke dingen helpt ons evenwel zeer veel tot onzen geestelijken vooruitgang, vooral waar diegenen zich te zamen onderhouden, die beiden, God voelende, gelijk zijn van ziel en zin.