deze machtig wezen, doch roem alleen op God, die u alles geeft, maar bovenal Zichzelf aan u geven wil. Bluf ook niet op de kracht of de schoonheid van uw lichaam, want door een geringe ziekte kan die bedorven worden en leelijk gemaakt. Vlei uzelf ook niet om uw bekwaamheid of uw verstand, want daardoor zoudt gij God mishagen: van Hem toch komt alles wat gij van nature goeds moogt hebben.
3. Acht uzelf niet beter dan anderen, opdat gij niet, voor Gods aangezicht, als hun mindere gerekend wordet: want Hij weet heel goed, hoe 't er van binnen bij u uitziet. Wees niet trotsch op uw goede werken, want God velt anders oordeel als de menschen doen: en vaak mishaagt Hem wat den menschen behaagt. Als gij zelf iets goeds moogt hebben, geloof dan, dat anderen nog beter zijn, want zóó zult gij nederig kunnen blijven. Het zal u geen kwaad doen, dat gij u onderdanig maakt aan alle menschen: maar wel zal het u zeer schaden, indien gij u-zelf vóór gaat trekken boven één enkel mensch, wie hij ook zij: Altijddurende vrede is met den nederige: maar in 't hart van den trotschaard woont de onrustige wil en gestadige toorn.