Aanteekeningen.
I.
Toen ik dit geschreven had, kwam mij onder handen: Over de Navolging Christi door Matthys Acket (Breda, P.B. Nieuwenhuys, 1898). Dit is een innemend boekje, waarvan ik de lezing aan ieder kan aanbevelen. De schrijver is blijkbaar goed doorgedrongen in het intiemere karakter der Imitatio, zóó zelfs dat zijn zegging, niet slechts uiterlijk in haar beweging, maar ook eenigszins in haar daarmeê gelijkloopende, innerlijke gevoelssoort, aan dien van Th. à Kempis denken doet.
Alleen zou ik een zeer kleine restrictie op den inhoud willen maken. Zooals ongetwijfeld ieder moet doen, die zonder vooroordeel de ‘Navolging’ doorleest, houdt ook de heer Acket zeer véél van zijn schrijver, maar toch vindt hij het noodig, uitdrukkelijk te verklaren, dat deze niet is wat men noemt ‘een groot man.’ Daartegenover echter stel ik de vriendelijke vraag: ‘Is deze opvatting van Thomas à Kempis wel heelemaal juist?’ Want de schrijver der Imitatio was zeker niet groot in den zin, waarin Napoleon, de daadkrachtige, Goethe, de universeele, Kant, de diepzinnig-wijze, zoo genoemd mogen worden, maar wel verdient hij zoo te heeten om de, zoodra hij tot bezinning was gekomen, zuiver volgehouden kracht van zijn godsdienstig voelen, die zóó sterk-prachtig en harmonisch-zuiver, bijna zijn heele leven door, in hem voortleefde, dat zij hem o.a. in staat stelde, een vlekkeloos