| |
| |
| |
XII. Samenvatting
Eerste deel. Theoretische kanttekeningen
I. | De verhandeling over de elite in de Verzorgingsstaat baseert zich op twee definities:
1. | Een maatschappelijke elite is een deelgroep, die de rol opeist de geboden - die de structuur, functies of ontwikkeling van de grotere samenleving (of een deel ervan) bepalen - te kennen, te verwezenlijken of te handhaven. |
2. | De Verzorgingsstaat is een maatschappijvorm, die gekenmerkt wordt door een op democratische leest geschoeid systeem van overheidszorg dat zich, bij handhaving van een kapitalistisch productiesysteem, garant stelt voor het collectieve sociale welzijn van zijn onderdanen. |
|
De voor de instandhouding van de in de tweede definitie genoemde maatschappijvorm vereiste apparatuur wordt geleid door een in democratisch verband werkende elite van een overwegend administratieftechnisch, maar daarom nog niet onpolitiek karakter. Het is dit latente politieke karakter van deze min of meer cryptische elite, dat botst met bepaalde gegevenheden van het politieke democratische apparaat.
Het doel van deze studie is, dit proces nader te analyseren, opdat wegen gevonden kunnen worden, om zowel ons sociale welzijn als de goedfunctionerende democratie te waarborgen. In dit verband wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de rol, die de sociologie hierbij toebedacht zou kunnen zijn.
Het eerste deel bevat een aantal theoretische kanttekeningen, die een dubbele functie hebben:
1. | Door een analyse van bepaalde maatschappelijke ontwikkelingen en behoeften wordt nagegaan hoe bepaalde types van elites ontstaan en functioneren en welke voorwaarden daarbij een rol spelen. |
2. | Door een analyse van zekere ontwikkelingen in de wetenschap wordt nagegaan, hoe een wetenschappelijke concept van elite is omgezet in een gegeven concept van wetenschappelijke elite. |
II. Onder het hoofd - De spanning tussen zijn en behoren - wordt een eerste voorwaarde tot elitevorming onder de loupe genomen. Uiteengezet wordt, dat deze spanning in de Westeuropese geschiedenis in velerlei vorm als richtinggevende factor in het historisch gebeuren heeft gewerkt.
| |
| |
Op het ogenblik, dat in deze cultuurkring de in die relatie centraal staande streefpool niet meer één duidelijk herkenbaar en algemeen aanvaard ideaal is, maar een veelheid van min of meer christelijke, min of meer socialistische, min of meer progressieve of conservatieve doelstellingen, ontwikkelt zich sterker de behoefte aan een eliteconcept, dat een zekere prioriteit kan doen gelden in het verwarde koor der tegenstrijdige meningen.
Het hiervoor benodigde superioriteitsbesef kan slechts gedijen in een situatie van vervreemding: een situatie waarin andere groepen worden bezien op hun instrumentale of functionele waarde, los van hun eigen intrinsieke waardesystemen.
Sociologisch is vervreemding gedefinieerd als het in onderschikkend verband moeten samenwerken van verschillende, onder andere postulaten staande maatschappelijke groepen.
Op zichzelf is het elitebegrip al oud, maar in de periode van de opkomst der sociologie, als het gewoonte wordt staat en maatschappij duidelijk te onderscheiden, dan krijgt het elitebegrip een extra dimensie. Bij Marx b.v. is het proletariaat een maatschappelijke groep, die een rol zal dienen te spelen in de hervorming van de staat. Dat groepen op grond van een speciale sociàle status een eigen politièke roeping menen te moeten vervullen is sindsdien veelal een belangrijk facet in de elitetheorie.
Hiermede staat zij in oppositie tot een andere, in de Westeuropese politieke geschiedenis gangbare opvatting, waartegen zij zich heeft moeten en kunnen ontwikkelen: de democratische.
In zijn radicaalste vorm is die aangeduid door Rousseau. Deze zegt, dat een volk als een eenheid politiek kan handelen, doordat het van nature geleid wordt door een volonté générale. Deze wil kan gekend worden door het raadplegen van de ‘volonté de tous’. Vandaar dat bij hem een juist politiek beleid uit de aard der zaak democratisch is.
Hiertegen zet het elite-denken zich af. Het kan ontkennen, dat er een algemene wil is en beklemtonen, dat er slechts deelwillen, gebaseerd op tegengestelde belangen, zijn. De groep, die zijn wil doorzet en de macht verovert, kan dan als elite worden gedefinieerd (machtselite). Of het kan stellen, dat de wil van allen niet de goede sleutel is tot het kennen van de algemene wil en poneren, dat bepaalde groepen met een extra inzicht begiftigd zijn, om reden waarvan de geestelijk minder geprivilegeerden naar hen dienen te luisteren (elite van de geest).
De theorie ruimt plaats in voor beide opvattingen in extremis en voor vele schakeringen. C. Wright Mills (en vele Amerikaanse sociologen met hem) denkt echter slechts in de termen van machtsgroepen. In de Duitse sociologie echter, en Geiger is hiervan de extreemste exponent, valt de nadruk meer op de waarde van een elite van de geest.
| |
| |
Deze studie tracht een bijdrage tot de discussie te leveren, door te beklemtonen, dat voor elke elite typerend is, dat zij tracht of pretendeert de eenheid tussen Geest en Macht te herstellen, waar te maken of te behouden.
Elites, die er vanuit gaan, dat in hun samenleving die eenheid tijdelijk verloren gegaan is, maar dat zij de exclusieve taak hebben de gehele samenleving naar dat niveau (terug) te brengen zijn aangeduid als historische elites.
Elites, die er vanuit gaan, dat er een natuurlijke ongelijkheid onder de mensen bestaat en zij de begaafden zijn, die onder alle omstandigheden geroepen zijn het geheel te leiden, volgens een alleen voor hen kenbare synthese van geest en macht, zijn gedefinieerd als natuurlijke elites.
(De auteur heeft als overtuiging, dat beide soorten elites in de geschiedenis hun pretenties zelden hebben kunnen waar maken. Behalve om politieke redenen prefereert hij in het algemeen een democratische structuur om de wetenschappelijke reden, dat zij door een grotere openheid meer souplesse van staat en maatschappij t.a.v. nieuwe ontwikkelingen kan stimuleren.)
III. De aard der inspiratiebron. De elite ontleent haar superioriteitsbesef aan het veronderstelde bezit van unieke kwaliteiten. Aan welke inspiratiebron zij die kwaliteiten meent te moeten toeschrijven, hangt mede af van de maatschappelijke situatie, waarin zij optreedt. Naarmate de egalitaire traditie sterker is, zal zij zich gedwongen zien zich te beroepen op inspiratiebronnen van steeds hoger orde. In een maatschappij, die doordrenkt is van een levendig religieus besef, zal een dergelijke roeping spoedig ontleend worden aan een speciale openbaring. De Wederdopers zijn hiervan een interessant historisch voorbeeld.
In latere tijden heeft men zich vooral tot de wetenschap gewend, om een bepaald optreden als elitair te kunnen rechtvaardigen. Sommige der hieraan ontleende uitspraken baseren zich vooral op een natuurlijke selectie; op biologische, psychologische of ethnologische gronden. Na de tweede wereldoorlog is deze richting enigszins in discrediet geraakt en is men nog meer aandacht gaan besteden aan een elitebesef, gebaseerd op een selectie van intelligentsten. Waar die intelligentsten niet zonder meer kunnen worden opgespoord, gaat men zich beroepen op het diploma. Zo ontstaat een maatschappelijk duidelijk herkenbare en geïnstitutionaliseerde ‘noblesse de robe’, de elite der wetenschappelijk gevormden.
In de thematische behandeling van het onderwerp komt de rol der diverse auteurs niet altijd geheel tot zijn recht. Op geëigende plaatsen zijn daarom toonaangevende auteurs en hun werk als geheel weergegeven. Mosca treedt als eerste op, een man, die in zijn jonge jaren een psycho- | |
| |
logisch gebaseerd elitebegrip introduceerde, maar op latere leeftijd concessies moest doen in de richting van een meer sociologisch gerichte inspiratiebron.
IV. De rol der elite. Deze wordt gedemonstreerd aan de hand van drie auteurs, die ieder voor hun elite een andere rol hebben bedacht.
Historisch gezien begint iedere elite met het brengen van de Boodschap, zet zich daarna aan de verwezenlijking van het Plan en houdt zich daarna vnl. bezig met de handhaving der gevestigde Orde.
V. Pareto brengt een eliteconcept, dat naast een beperkte circulatie, goeddeels een oppervlakteverschijnsel, de nadruk legt op de status-quo. Voor elke elite, een groep psychologisch superieuren, is de voornaamste taak het handhaven der Orde. Wat de geschiedenis aan nieuws kan brengen is slechts de vervanging van psychologisch gedegenereerden door nieuwe vitalere groepen.
K. Mannheims ‘freischwebende Intelligenz’ daarentegen pretendeert iets geheel nieuws te zijn. Indien men naar hem luistert, dan is er een sprong in de geschiedenis mogelijk. Een nieuwe elite zal wellicht in staat zijn de oude kringloop te doorbreken en een nieuwe fase in te luiden, doordat zij de politiek heeft opgeheven tot het peil der wetenschap. Is de Verzorgingsstaat wellicht een voorbeeld van de volvoering van zijn Plan?
T. Geiger tenslotte meent, dat de macht vrijwel steeds de ermee beklede elite snel corrumpeert. Intellectuele elites kunnen zich, om der integriteits wille, beter niet in machtsposities nestelen. Zij kunnen daarentegen vooral nuttig zijn als brengers van een waarschuwende Boodschap.
Deze drie auteurs worden evaluerend behandeld, waarbij hun opvattingen vooral worden geanalyseerd met het oog op de in het tweede deel volgende analyse van de Verzorgingsstaat.
V. Structuur. De structuur der elite kan, al naar de fase en de plaats van haar optreden in vorm variëren van de bent tot de bureaucratie.
In een zestal profielen zijn enkele frequent voorkomende structuren fenomenologisch benaderd.
Uitstraling. Elites trachten hun omgeving te beïnvloeden. Sommige buitenstaanders worden opgenomen, andere tot tegenstanders gemaakt. Daarnaast treedt er in dit differentiëringsproces in de out-group nog wel een speciale ontwikkeling op, het ontstaan van een niet tot de elite behorende, maar er wel mee verbonden en sympathiserende response- | |
| |
group, hier aangeduid als ‘theemutsgroep’. De wisselvalligheden van haar bestaan kunnen voor de elite als beleidsbarometer fungeren.
In de overgang van Profetering naar Planvolvoering is haar groei van eminent belang; in het stadium der Ordebewaring kan haar slinken het voorteken zijn van een op handen zijnde machtsverschuiving.
| |
Tweede deel. De elite in de verzorgingsstaat
VI. Het karakter van de Verzorgingsstaat. Het tweede deel begint met een op de definitie gebaseerde karakteristiek van de Verzorgingsstaat. Al heet zij Staat, in feite is zij meer: een maatschappijvorm met eigen kenmerken op economisch, sociaal en politiek gebied.
Economisch bezit de Verzorgingsstaat een kapitalistisch productiesysteem, met als bijzonder kenmerk, dat de Staat een belangrijke rol is toegedacht bij de controle van het productie- en consumptieproces, met als speciale taak, om bij structurele of conjuncturele moeilijkheden haar uitgebreide volmachten te gebruiken om corrigerend in te grijpen.
Sociaal is zijn voornaamste kenmerk, dat hij zich garant stelt voor het collectieve sociale welzijn van zijn onderdanen. Hij acht dit gegarandeerd, indien de werkgelegenheid, de arbeidsbeloning, de koopkracht, het consumptievermogen, de sociale zekerheid en de burgerzin een zodanig niveau hebben, dat de lichamelijke en geestelijke volksgezondheid voldoen aan de eisen, die de medische en de sociale wetenschap op dat ogenblik menen te moeten stellen. Opvallend is, hoe zeer de aandacht voor het sociale welzijn is gepreoccupeerd met economische factoren.
Politiek is de Verzorgingsstaat op democratische leest geschoeid. Het economisch liberale kapitalisme was noodzakelijkerwijs democratisch en het geleide kapitalisme is het daarna gebleven. Het is echter geen dwingende voorwaarde in het sociaal-economisch geheel. Integendeel, de sociaal-economische apparatuur, waar de Verzorgingsstaat om vraagt, bevat een aantal elementen, die zich slechts met moeite in de democratische procedure laten inpassen.
VII. De spanning tussen zijn en behoren. Op het eerste gezicht levert de Verzorgingsstaat een vredige aanblik. De oude klassestrijdsituatie, die het politieke gezicht van de liberale periode zo diepgaand beïnvloedde is, in ieder geval in zijn meer militante aspecten, goeddeels geliquideerd. In het nieuwe economische systeem behoedt men de productie door de consumptie te garanderen, waardoor vroeger tegengestelde belangen veel meer parallel geschakeld zijn. Wat er nog aan politieke discussie rest is een nagalm van vroeger dagen, op de been gehouden door organisaties
| |
| |
van weleer, die in detaildiscussies moeizaam de illusie van politieke strijd handhaven.
Kent de Verzorgingsstaat dan geen eigen spanningen?
Wellicht dat de dwang tot consumptie er mettertijd één op zal leveren op sociaal-economisch gebied. Op politiek terrein is er weinig spanning in het systeem, maar er is wel degelijk spanning óm het systeem, i.c. de democratie.
Door het ontbreken van binnenlandse strijdpunten en door het doorschuiven van veel, wat politiek zou kunnen zijn naar een technischadministratief vlak, heeft de democratische controle vaak weinig zin; soms is ze niet meer mogelijk, soms is ze zelfs minder wenselijk. Vaak schijnt ze slechts een lastige omweg voor een verder wel effectief werkende ambtelijke elite. Hier ligt een spanning tussen deskundigen en democraten, die naast politieke o.m. maatschappelijke consequenties kan hebben.
VIII. Vervreemding. Vervreemding wordt veelal gezien als een belangrijk begeleidingsverschijnsel van de moderne samenleving.
Het is echter niet eenvoudig aan te duiden, in hoeverre deze nu juist in de Verzorgingsstaat een eigen gezicht zou hebben. Zij manifesteert zich daar in de product - klant - relatie, maar niet daar alleen. Evenmin als haar voorkomen, samenhangend met het prevaleren van secundaire systemen, slechts in de Verzorgingsstaat zou zijn aan te treffen.
Het is ecther onmiskenbaar zo, dat vervreemding belangrijk is in dat type ontwikkelingsproces, waarin op korte termijn een grotere centralisatie optreedt. Hierbij kunnen zich regionaal en groepsgewijs spanningen ontwikkelen, die politiek niet opvangbaar zijn en bedenkelijk kunnen opschuiven in de richting van een verregaande vervreemding, die het gevoel van onbehagen in het onvermogen van het vigerende democratische apparaat nog versterkt.
Dit effect wordt nog onontkoombaarder, waar vervreemding in de heersende ideologie plotseling als eeuwig en onvermijdelijk wordt gezien.
IX. Terugtredende en opkomende elites. Aan welk type elite hebben de geconstateerde spanning tussen zijn en behoren en de vervreemding dan in de Verzorgingsstaat het leven geschonken?
Oudere elites, zoals ondernemers en ingenieurs, zijn misschien niet altijd als machtsgroepen, maar vaak wel als statusdragers meer op de achtergrond getreden. Zij zijn niet langer automatisch de onvervaarde paladijnen van de vooruitgang; tussen hen en de laatste is een dirigerende laag ingeschoven, die in theorie en practijk in probleemgevallen met hen, maar ook voor hen, de koers der economische en technische ontwikkeling richt.
| |
| |
Deze dirigerende laag is niet de groep gekozen representanten in het democratische politieke apparaat van de Verzorgingsstaat. Achter die gekozenen staat een deskundig apparaat van ambtenaren, semi-ambtenaren en adviseurs, hier getypeerd als functionarissenelite, die de nieuwe elite vormt van de geleide samenleving in de fase van de Verzorgingsstaat.
Het oude uitvoerende apparaat is uitgegroeid tot een ontwerpend, uitvoerend en controlerend lichaam, geleid door een ‘natuurlijke’ ordehandhavende elite, die haar (allerminst uitbundig uitgedragen) superioriteitsbesef baseert op haar exclusief wetenschappelijk inzicht.
X. De apparatuur der wetenschappelijke elite. De functionarissenelite waakt ervoor, de bron waaruit zij haar inspiratie put en waaraan zij haar autoriteit ontleent, niet te laten verdrogen. Zij beschikt over een eigen apparatuur tot wetenschappelijke advisering. Het duidelijkst is dit geanalyseerd door F. Hartog in de economische sector in zijn studie: Democratie en economische Planning. Zijn interpretatie, dat de beschikbare apparatuur een neutraal, dienend en de democratie bevorderend orgaan is, wordt in onze studie in twijfel getrokken; daarvoor is in de werking van dit apparaat een te groot aantal niet meer discussiabel gestelde premissen ingebouwd. Maar ook de organisatie van de sociologie en het sociaal onderzoek hebben goeddeels een op het beleidsadvies gerichte structuur. Geen wonder, waar zij zelf maatschappelijke krachten zijn, die sterk de signatuur dragen van de orde waaruit zij voortkomen.
Na een weergave van Mertons analyse dienaangaande, volgt een korte weergave van de ratio, achter de indeling van de sociologie in deeldisciplines en van de structuur van het bestaande institutionele kader. Op grond van deze feiten wordt geponeerd, dat ondanks de veronderstelde objectieve basis vaak beleidsadviezen worden verkleed in wetenschappelijk gewaad.
Door deze combinatie wordt de sociologie geremd bij het verkrijgen van diepgang en het beleid bij de ontwikkeling van een duidelijk politiek commentaar.
XI. Naar een ‘politieke’ sociologie. Indien de werkelijkheid overeenkwam met de volgende, vaak gestelde thesen:
1. De sociale wetenschap interesseert zich alleen voor het zijnde en stelt in alle objektiviteit vast, wat waar is.
2. Politiek is in de democratie een in laatste instantie door alle kiezers bepaald (en door een door hen erkend apparaat geïnstrumentaliseerd en uitgevoerd) overheidsbeleid .... dan zouden de relaties tussen politiek en wetenschap weinig problematisch zijn.
In feite echter is de sociale wetenschap naar vorm en inhoud in haar ontwikkeling in allerlei opzichten maatschappelijk gebonden.
| |
| |
Daarnaast kan politiek alleen dan wezenlijk democratisch zijn, als de burgers niet alleen het recht, maar ook het vermogen bezitten de politieke ontwikkeling te bepalen en de eraan ten grondslag liggende maatschappelijke situatie te doorgronden.
Het is dan ook niet te verwonderen, dat politiek en wetenschap elkaar op het uitgebreide middenterrein der maatschappelijke planning vaak ontmoeten.
Deze ontmoeting kan vruchtbaar zijn voor beide en dient op zich zelf zeker gestimuleerd te worden. In de huidige constellatie echter geeft de objectiviteitsideologie der wetenschap die ontmoeting een illegaal cachet, terwijl zij in politicis goeddeels blijft voorbehouden aan een bepaalde groep functionarissen, die haar als apolitiek definiëren.
Hier wordt geopperd, dat een bewust standpuntgebonden sociologie (en die standpunten mogen zich niet beperken tot die der klassieke zuilen) deze technische camouflage ter zijde kan schuiven. Als ‘politieke’ sociologie kan zij de democratie nieuwe impulsen geven. Zij zou schoolvorming op basis van divergerende waardesystemen in de wetenschap als een natuurlijk gegeven moeten aanvaarden en de gedachte aan een eeuwig geldend, alomvattend, allesverklarend systeem naar de achtergrond kunnen schuiven. Deze gedachte is op zichzelf zeker niet nieuw, maar krijgt reliëf in de huidige naar monolithisering zwemende wetenschapsopvatting in de Verzorgingsstaat. In tegenstelling tot de daar gezochte geslotenheid zou zij open moeten zijn. Deze openheid leidt tot een andere structuur en tot gewijzigde relaties met de zusterwetenschappen. Vooral van belang is hierbij overeenkomst en verschil met de conflictsociologie.
Introductie van deze open sociologie zal door een soort elite plaats moeten vinden - gelukkig een beperkte, historische, pluriforme.
Deze elite zal terzijde kunnen treden op het ogenblik dat de nieuwe relatie tussen wetenschap en maatschappij gemeengoed geworden is en de burgers het maatschappelijk inzicht hebben kunnen herwinnen, dat het voor hen weer de moeite waard maakt om goede democraten te zijn. |
|