De elite in de verzorgingsstaat
(1962)–P. Thoenes– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 219]
| |||||
Wetenschap en beleidIn de opbouw van het gehele betoog tot dusver schuilt schijnbaar een merkwaardige paradox. Van het beleid in de Verzorgingsstaat wordt gezegd, dat het met name door haar relaties met bepaalde wetenschappen hier en daar nog maar zo weinig politiek karakter heeft, terwijl daarentegen die wetenschappen wordt aangewreven, dat ze met name door de relaties met dat beleid, een politieke inhoud hebben gekregen, of een politieke rol spelen. Hoe kan een beleid nu a-politiek worden door contact met een verpolitiekte wetenschap, of omgekeerd een wetenschap verpolitiseren door contact met een a-politiek beleid?
Die paradox zou echter alleen bestaan, indien er sprake was van een volledige identificatie van wetenschap en politiek. In dat geval (uitgaande van de veronderstelling dat enerzijds politiek een beleidsvorm en anderzijds wetenschap objectief is), ontstaat er kortsluiting, omdat objectiviteit het keuze-element van beleid uitsluit en beleid nooit in objectiviteit kan worden bedreven. Het uitgangspunt is hier echter anders. Aangetoond is, dat het onjuist is in deze historische fase sociale wetenschap en politiek ideologisch zo scherp gescheiden te veronderstellen, terwijl zij in feite elkaar diepgaand beïnvloedenGa naar eind2. Hoor de ideologie:
ad 1. In feite nu mag de sociale wetenschap misschien wel over enkele wetten of axioma's beschikken met eeuwigheidskarakter, maar voor het overige is zij in haar ontwikkeling tot dusver maatschappelijk gebonden. Hoezeer er binnen het systeem sprake kan zijn van objectiviteit, het is toch onmiskenbaar, dat het systeem zelf zijn begrippen, prioriteiten en relevanties ontleent aan zijn maatschappelijke, waardegebonden betrokkenheid. En | |||||
[pagina 220]
| |||||
dat element wordt sterker, naarmate vanuit de maatschappij een sterker beroep op de wetenschap wordt gedaan. ad 2. Daarnaast kan politiek alleen dan een door de kiezers in laatste instantie bepaald beleid zijn, als deze niet slechts het recht hebben de politieke vormgeving te bepalen, maar ook het vermogen bezitten de eraan ten grondslag liggende maatschappelijke situatie te doorgronden. Kunnen zij dat niet, maar hun regering wel, of in belangrijk hogere mate, dan ontstaat er een schijndemocratie, in een kader van absolute vervreemding. De kiezer doet daar onechte keuzen en de overheid is genoopt een ondemocratisch beleid te camoufleren als een technisch ingrijpen.
Zowel de democratie als de wetenschap zijn dus niet, wat zij pretenderen te zijn (zonder dat daarbij nu naar het andere uiterste kan worden doorgeslagen door te beweren, dat ze een amalgaan vormen, waarvan de samenstellende bestanddelen niet meer zijn te onderscheiden). Maar tussen de in principe zorgvuldig gescheiden gehouden Politiek en Wetenschap, ligt in de Verzorgingsstaat een groeiend tussenterrein, de maatschappij, waar die beide elkaar rendez-vous geven. Als daarna elk naar het veronderstelde eigen Rijk terugkeert, betreedt de Politiek de Tweede Kamer achteloos, een zwarte fluwelen baret onder haar arm geklemd, terwijl de geleerde terug in de Ivoren toren zich niet realiseert welke politieke lipstick zijn wangen siert. De uiterst eerzame bedoeling van het hier gegeven betoog is nu niet zozeer, een ontijdig einde te propageren voor deze ‘liaisons dangereuses’, dan wel om de verbinding juist te legaliserenGa naar eind1. In de eerste plaats al, omdat zij toch al niet meer ongedaan is te maken, maar in de tweede en belangrijkste plaats, omdat beide er wel bij zullen varen; men zou kunnen zeggen, ze zijn immers voor elkaar bestemd, want hun beider karakter komt beter tot zijn recht, indien de legalisering voor beide het binnentreden in een nieuwe fase van zelfkennis beduidt. Het verschijnsel functionarissen-elite in de Verzorgingsstaat is in de huidige situatie een uitvloeisel van de onzuivere relatie tussen politiek en wetenschap. Het is een illegale elite, die (met de beste bedoelingen ongetwijfeld) de democratie halstert en de wetenschap blinddoekt. Door het zich bij het beleid beroepen op een z.g. ene en ondeelbare wetenschap wordt in de politiek een voor de democratie fnuikend monolithiserend element binnengebracht. Het is juist dit onaantastbaarheidsaureool der objectieve waarheid, dat sinds Marx het gebruik van het wetenschappelijk argument in de politiek zo aantrekkelijk heeft gemaakt. Als zodanig zal het beleid niets liever doen, dan de ontwikkeling van een dergelijk type wetenschap stimuleren. | |||||
[pagina 221]
| |||||
Door het geven van z.g. objectieve adviezen, verzekert de wetenschap zich anderzijds van een enorm stuk klinische ervaring en reële zeggingskracht, zonder daarbij ook maar in het minst te willen suggereren ‘aan politiek te doen’, zij heeft althans altijd de mogelijkheid, in geval van moeilijkheden te kunnen zeggen, dat het hier slechts het stiefkind ‘toegepaste wetenschap’ betrofGa naar eind5. Zowel de overheid als de georganiseerde wetenschap kunnen er dus voordeel in zien de bestaande situatie te continueren. De wetenschap beklemtoont haar a-politiek karakter en daarmee haar immuniteit, door te wijzen op haar objectief beschrijvend beginsel. De overheid stimuleert dit, omdat de wetenschap op die manier voor haar het waardevolst is als politiek instrument; haar daarop gebaseerde beleid is daarmee boven de politieke discussie verheven. Beide partijen zijn gedekt en kunnen hun gang gaan.
Het bezwaar tegen deze gang van zaken is evident: Een wetenschap, die zich krampachtig vastklemt aan haar objectiviteitspretentie, zal zich haar eigen grondslagen niet bewust kunnen worden. Uit vrees voor subjectiviteit zal zij bepaalde maatschappelijk relevante problemen uit de weg gaan om zich te kunnen vermeien in een strikt wetenschappelijk onderzoek van trivialiteiten of in een door een te gemakkelijk accepteren van schijnbaar objectieve gegevenheden, domweg herkauwen van de status quo. Hier ligt de aansluiting bij de aan het slot van hoofdstuk II gestelde vraag of een maatschappij van het type van de huidige Verzorgingsstaat de behoefte kan hebben aan een dieper borende sociale wetenschap, zoals die zich ontwikkelde in de nadagen van bepaalde liberale samenlevingen. Met name een dergelijk type sociologie wordt gekenmerkt door een uitgesproken politiek gehalte. Zij onderwerpt de bestaande samenleving aan een wel degelijk deskundige, maar daarom niet minder waardegebonden analyse, die voor het politieke beleid directe, maar dan ook openlijk uitgesproken konsekwenties heeft. De sociologie is hier niet beleidsinstrument als technisch apparaat voor een ordehandhavende elite, maar een instrument tot politieke bewustmaking. In eerste instantie kan dat een bewustmaking zijn, die zich richt tot een bepaalde elite, van vakgenoten b.v., maar de stroom is hier anders gericht, van daar loopt zij door naar de politieke partij en de politieke discussie en zo verlevendigt zij het voor de democratie zinvolle en essentiële gesprek. Zij is echter in principe niet monolithisch, maar pluralistisch. Haar maatschappijanalyse schroomt niet, door te stoten tot - en geïmpregneerd te raken door - waardesystemen; maar in tegenstelling tot het soms schijnheilige zusje in de Verzorgingsstaat is ze bereid dit karakter uit te dragen en in de discussie centraal te stellen. | |||||
[pagina 222]
| |||||
Verzuiling: voor en tegenHier is dan wellicht het ogenblik gekomen, om de Nederlandse situatie in een wat positiever licht te gaan zien. Immers, daar is de pluriformiteit der sociale wetenschap alreeds gelegaliseerd en geïnstitutionaliseerd door het bestaan van een aantal instellingen van sociaal onderzoek, ieder op levensbeschouwelijke basis. De Hervormde Kerk, het Gereformeerde, het Rooms-Katholieke, het Humanistisch volksdeel, zij allen kunnen bogen op onderzoeksinstellingen van eigen signatuur. Betekent dit, dat in het licht van het hier gegeven betoog Nederland in een voorhoedepositie verkeert, dat men de wenselijkheid van een sociaal-wetenschappelijke pluriformiteit van het begin af aan heeft onderkend en recht heeft doen wedervaren? In principe ja. De erkenning van de gerechtvaardigde veelvormigheid van ons nationale cultuurgoed is zonder twijfel een positief te waarderen eigenschap van de Nederlandse volksgemeenschap. In de sociale sector althans schijnt het alleszins gerechtvaardigd, Abraham Kuyper en zijn Vrije Universiteit (evenals de Katholieke Universiteit te Nijmegen) als een wetenschappelijk en politiek te waarderen verschijnsel te zien. En het bestaan van de daarop gevolgde sociaalwetenschappelijke verzuiling is niet alleen te verklaren uit concurrentiezucht, behoefte aan souvereiniteit in eigen kring, practische dagelijkse beleidsbehoefte e.d.. In beperkte zin vertegenwoordigt elke levensbeschouwing een stuk eigen levensstijl en daarmee een stuk eigen maatschappelijke verhoudingen, die om een eigen benadering en een eigen interpretatie kunnen vragen. Men dient hier echter onmiddellijk twee dingen aan toe te voegen. In de eerste plaats zijn de desbetreffende instituten er zelden in geslaagd hun onderzoek een vorm te geven, waaruit direct bleek, dat dìt nu de speciale en geeigende vorm was waar dèze zuil om vroeg. Met verbazing leest men bij de TombeGa naar eind6 dat bij het onderzoek in de ontwikkelingsgebieden de onderzoeker van het Hervormde instituut uitgenodigd werd, zich speciaal te verdiepen in de eigenaardigheden van het industriële klimaat ter plaatse. Benieuwd vraagt men zich af, wat in dit kader dan wel de specialisaties van de andere gezindten mogen zijn geweest. Ongetwijfeld doen deze instituten in de practijk werk, dat van speciaal belang voor eigen parochie is, maar daarnaast ook veel, waaraan in feite een eigen signatuur ontbreekt. Een tweede, belangrijker bedenking is, dat met een sociologische schoolvorming langs de klassieke zuilen, maar bijzonder zwak benaderd wordt, wat men als wezenlijke scheidslijnen in het maatschappelijk vlak zou kunnen zien. De discussie over de wijkgedachte, de P.B.O., de ondernemingsraad, | |||||
[pagina 223]
| |||||
de studievrijheid, de cultuurspreiding, de elitevorming en de functie der sociale wetenschappen, om maar enkele voorbeelden te noemen, kan in alle gevallen herleid worden tot een essentiële standpuntenstrijd in de sociale wetenschap, zonder dat er veel meer dan een zijdelings contact met de bestaande zuilenstructuur plaats vindt. Het toch dwingen van de discussie in een zuilenstructuur kan hier vaak lachwekkend aandoen. Ja, zelfs kan men zich afvragen, of de zuilenstructuur altijd de ideale constructie is om tot kennis van de sociale situatie van de éigen zuil te komen., Van Heeks voortreffelijke studie over het geboorteniveau der Rooms-Katholieken doet zelfs vermoeden dat een soort kruisbestuiving hier wel eens veel vruchtbaarder zou kunnen zijnGa naar eind7. Dus, tenslotte toch positief, een zuilenstructuur kan in de sociale wetenschap vruchtbaar werken, indien men, op daartoe geëigend terrein, bewust van eigen standpunt, de vooronderstellingen en de consequenties van dat van de ander helderder onderkent. Deze pluriformiteit kan echter zeker niet blijven staan bij de bestaande, uit de 19de eeuwse emancipatiestrijd stammende kerkelijke zuilen. | |||||
PluriformiteitVanuit een democratisch gezichtspunt is het duidelijk, dat het pluralistische type van maatschappijwetenschap de voorkeur verdient. Niet zonder meer als een verstarde zuilenstructuur, maar als een dynamisch element, dat een veranderd waardebesef op politiek gebied op wetenschappelijke wijze naar voren weet te brengen. Het geeft de politieke discussie de, juist in de Verzorgingsstaat zo hoog nodige, injecties. Het is echter wel zeer mogelijk, dat de Verzorgingsstaat al zo zeer door een technische elite wordt gereguleerd, dat zij de stap naar de institutionalisering van dit soort wetenschap niet meer maken kan. Voor de economie is dat zeker wel haast ondenkbaar, gevangen als zij is in een op het beleid gerichte instrumentalisering, die zo overbelast is met urgente politieke vragen, dat een diepgaande herorientering slechts tot chaos zou leiden. Voor de sociologie is het wellicht nog niet te laat, maar ook hier liggen de kaarten zeker niet gunstig. Voor elke socioloog, voor elk sociologisch instituut, voor elke sociologische opleiding, voor elke sociologische sollicitatie, voor elk sociologisch onderzoek is het immers wel zo aangenaam zich geïncorporeerd te weten in de veilige beslotenheid van een door de Overheid geapprecieerde (zij heeft de sleutel van de achterdeur) en gesubsidieerde ivoren toren, dan voortdurend te moeten staan in de voor de waardigheid der wetenschap soms zo fnuikende ‘stormen’ der politieke discussie. Slechts voor hem is de hier gepropageerde sociologie interessant, die inderdaad gelooft in de democratie; voor wie de democratie meer is dan een garantie tegen dictatuur of een noodzakelijke mantelorganisatie | |||||
[pagina 224]
| |||||
voor een functionarissenelite; voor wie de democratie inderdaad de belichaming is van het geloof, dat alle burgers in gelijke mate het recht en de plicht hebben zich in de problemen der samenleving te kunnen en mogen verdiepen. Voor hem is de politiek de prins, die de schone slaapster Wetenschap tot leven wekt. Voor hem is de wetenschap de wegbereidster tot een interessante en begrijpelijke politieke stellingname en haar beoefenaren zijn slechts in zoverre een elite, dat zij als historische elite in een situatie van hoogstens relatieve vervreemding een voorhoedefunctie kunnen vervullen. Dat betekent dan, dat zij vandaag o.m. sociologisch aan de orde proberen te stellen, wat de politieke problematiek van morgen zou kunnen zijn. Het willen doen herleven van een waarachtige ‘politieke’ sociologie is meer dan een spiritistische séance, die de toch reeds zo lang geleden gestorven Rousseau, Saint-Simon en Marx peet wil doen staan bij een geesteskind uit de tweede helft der twintigste eeuw. Er kan geen openbaring of wetenschappelijke wet te hulp worden geroepen om waar te maken, dat het die en geen andere kant op moet met wetenschap en maatschappij. Beide zijn in hun vorm en wezen onze eigen verantwoordelijkheid. Zeker bij een jonge maatschappijvorm als de Verzorgingsstaat en een jonge wetenschap als de sociologie, kunnen wij maar weinig van die verantwoordelijkheid afschuiven op de rekening van ons opgedrongen situaties en ingewreven tradities. Beide kunnen, alle bereikte indrukwekkende institutionalisering in ‘the establishment’ ten spijt, nog steeds door ons worden herschapen. Door het al te gedwee voorstellen van de Verzorgingsstaat als laatste fase en van de sociologie als aanpassingswetenschap, gunnen wij onszelf bijzonder weinig armslag. | |||||
Open sociologieWie vermoedt, dat deze situatie nu de aanloop gaat worden tot een latere beschouwing over de alleenzaligmakende weg, waarlangs onze maatschappij zich dàn in de toekomst zou moeten ontwikkelen, heeft het evenzeer mis, als hij, die verwacht hier een wegwijzer te vinden, waarop staat aangegeven hoe een nieuwe elite ons naar de grazige weiden der toekomst zal geleiden. Niet de afsluiting, maar de heropening van de discussie over de verhouding van maatschappij, democratie en wetenschap, is het streefdoel der hier gepropageerde opvattingGa naar eind8. Als bijdrage hiertoe zij geschetst, hoe men zich de eigenschappen en relaties van een hiervoor geëigende sociologie zou kunnen denken. 1. In tegenstelling tot die sociologie, die de nadruk legt op het scheppen van een gesloten systeem van een blijvend karakter en die men dus zou kunnen karakteriseren als ‘gesloten sociologie’, zou de | |||||
[pagina 225]
| |||||
nieuwe politieke sociologie getypeerd kunnen worden als ‘open’, door haar bereidheid tot grondslagencritiek, door haar overtuigdheid van de onvoltooidheid der geschiedenis, en door haar erkenning van het feit, dat een zich wijzigende samenleving zal leiden tot een zich wijzigende sociologie en vice versa. 2. De open sociologie zou moeten bestaan náást de gesloten sociologie. Deze laatste is ook nodig, ja onmisbaar als maatschappelijk apparaat. Voor het maatschappelijk werk, de ruimtelijke ordening, de industriële en medische sociologie heeft men, alleen al voor het laten functioneren van het apparaat, behoefte aan een gesloten sociologie. Voor de van tijd tot tijd noodzakelijke apparaatsvernieuwing zou men dan alsnog een bijdrage der open sociologie mogen verwachten. 3. De open sociologie is niet een nieuwe monolieth. Gedragen door variërende politieke visies, in de ruimste zin des woords, zal zij het leven continueren van, of het leven schenken aan een diversiteit van scholen. Het bestaan hiervan is niet iets dat overwonnen, maar dat gehandhaafd dient te worden. Wijsgerige bezinning en dialectische denkwijze kunnen dit proces stimuleren. Beide zijn basisvoorwaarden voor het open houden van de open sociologie. Zij pretendeert niet, als Mills, dat wij nog in staat zouden zijn, ‘to get outside the whale’, maar probeert aandacht te vragen voor de veelzijdigheid der marinefauna, die meer omvat dan een walvis. (Mills op. cit., voetnoot p. 189.) 4. De open sociologie kan gedragen worden door een betrekkelijk klein aantal sociologen. In tegenstelling tot de gesloten sociologie, die betrokken is in een apparaatsopbouw, is zij niet aan aantallen gebonden. Zo ergens, dan geldt hier Troelstra's woord: Men moet niet tellen, maar wegen. Nadrukkelijk zij echter gesteld, dat de open sociologie niet zonder meer een critische praatsociologie is. Empirisch onderzoek is ook voor haar een eerste voorwaarde. Alleen zal zij in het kader van haar eigen benadering tot de ontwikkeling van specifieke methoden moeten komen. 5. Dit betekent niet, dat met name de sociologie-opleiding op de ingeslagen weg zonder meer kan voortgaan onder het motto: voor de open sociologie is zo weinig nodig, die redt het toch wel. Training voor een open sociologie is waarschijnlijk onvergelijkelijk veel moeilijker dan voor een geslotene. Wil men hier resultaat bereiken, dan moet de opleiding aan dit aspect veel aandacht besteden, in de hoop een enkele maal een goede ‘open’ socioloog te kunnen afleveren en bovendien om bij de andere een luisterbereidheid t.a.v. dit type sociologie te ontwikkelen. 6. Het niet ingeschakeld worden in een passend apparaat betekent niet zonder meer voor de open socioloog een veroordeling tot het martelaarschap. Zowel in de publicistische en in de universitaire sfeer | |||||
[pagina 226]
| |||||
als in de onderzoekswereld in het algemeen, zijn voor hem goede mogelijkheden te scheppen. Bovendien is er de zeer belangrijke mogelijkheid van brugfiguren. Deze zijn dagelijks werkzaam in een apparaat dat vooral een beroep doet op hun kennis van de gesloten sociologie, maar daarnaast kunnen zij, mede puttend uit de inspiratie van hun dagelijks werk, publicistisch betrokken zijn bij de ontwikkeling der open sociologie. 7. Voor de open sociologie is een intensief contact met niet-sociologen noodzakelijk. Voor een open politieke sociologie geldt dit wel in de eerste plaats. 8. Contacten met de politieke wereld kunnen lopen via partijbesturen en wetenschappelijke bureaus, kamerleden, wethouders en raadsleden. Contacten met lagere politieke organen bestaan vaak reeds via opdrachten voor sociaal-geografische studies en streekrapporten. Daarnaast zal zij een open oor moeten hebben voor wat er gefluisterd wordt door de politieke demi-monde; een weliswaar slinkende, maar nog steeds zeer belangrijke wereld. 9. Voor de open sociologie zal het vooral een taak zijn, politiek ‘nieuw land’ in kaart te brengen. Analyse van de feitelijke politieke functie van de vakbonden, de overheidsdiensten, de P.B.O.'s, de kerkelijke onderzoeksinstituten en de massacommunicatiemiddelen hebben hier een grote prioriteit. En niet in de laatste plaats een diepgaand onderzoek naar die voor de democratie zo gewichtige persoon: de Kiezer. 10. Deze eigen taakstelling bepaalt ook de relatie tot de verwante wetenschappen. De sociale psychologie speelt b.v. voor de open sociologie een andere rol dan voor de geslotene. Voor de eerste is zij in mindere mate dan voor de laatste de kelderdeur naar de elders verkregen grondbeginselen en meer de buitendeur naar de instrumentele toepassingGa naar eind9. Daarnaast zal een open sociologie aansluiting kunnen zoeken bij een historiserende conflictpsychologie. T. a.v. de economie zal zij vooral een critische rol spelen. Waar de gesloten sociologie vooral zal bijdragen tot de opvoeding van de gewillige consument, zal de open sociologie tot een analyse moeten komen van de aan het productiesysteem ten grondslag liggende sociale en culturele waarden. | |||||
De relatie tot de conflictsociologieTenslotte dan is het goed, expliciet te stellen, hoe de relatie gedacht is van deze open sociologie met wat men is gaan noemen de conflictsociologie, die in figuren als Mills en Dahrendorf op het ogenblik haar eloquentste verdedigers vindt. Deze uitweiding heeft dan als voornaamste doel a priori de misvatting te bestrijden, dat de tegenstelling tussen open | |||||
[pagina 227]
| |||||
en gesloten sociologie niet anders is dan een wat toegespitste vertaling van het contrast tussen de conflictsociologie en de functioneel-structurele school, zoals die b.v. door Talcott Parsons wordt vertegenwoordigd. Op zichzelf is het niet onaardig een verhandeling over de open sociologie te beginnen met een verwijzing naar het bestaan der conflictsociologie. Stelt men zich, met deze laatste, op het standpunt, dat in de maatschappij grote groepen in een strijdsituatie tegenover elkaar staan, dan is het zonder meer al duidelijk, dat een dergelijke toestand het vinden van een allesoverkoepelend wetenschappelijk systeem bemoeilijkt en daarentegen de vorming van scholen stimuleert. De conflictsociologie pretendeert nu daarenboven echter (Dahrendorf), dat zij erin geslaagd is alsnog grondbeginselen te formuleren, die de gehele samenleving, conflict incluis, vanuit één theoretisch gezichtspunt weten te duiden. Zij handhaaft daarmee de pretentie van het ‘beste’ model voor de totàle situatie, en in een aantal gevallen (men denke nog even aan Spencer en Pareto), tevens voor alle gekende en toekomstige historische fasen te kunnen leverenGa naar eind10. Een open sociologie nu, kan hierin nooit treden. Haar pretentie zal nooit verder gaan dan de erkenning, dat voor bepaalde situaties en bepaalde perioden een gegeven vorm van conflictsociologie voor één der betrokken partijen wel eens de meest adequate theoretische achtergrond kan vormen. Zij staat dus radicaal tegenòver de conflictsociologie, wanneer deze er naar streeft het conflict tot eeuwig beginsel der samenleving te proclameren en daarvoor een voor alle gevallen geldend gesloten systeem als verklaring vooropstelt. Een conflicttheorie kan echter dan een vorm van open sociologie zijn, wanneer zij dat conflict slechts ziet als uitdrukking van een historische fase, waarvan het vooralsnog niet zeker is, of zij in de toekomst zal worden gecontinueerd of van een bepaald cultuurtype, waarvan zij de beperktheid onderkent. Men zou kunnen zeggen, dat in principe conflictsociologie zowel open als gesloten kan zijn, zo goed als open sociologie zowel conflictsociologisch als structureel-functionalistisch of hoe dan ook georiënteerd kan zijn. Daarbij kan men wel opmerken, dat er in de huidige fase van de Verzorgingsstaat een zekere door gemeenschappelijke oppositie ingegeven affiniteit kan bestaan tussen open en conflictsociologie, als reactie op een maatschappijpatroon, dat door beide als te statisch en te quasi-homogeen wordt ervarenGa naar eind11. | |||||
De eigen taakEén van de sterkste aanbevelingen, die hier aan de open sociologie meegegeven wordt is, dat zij zo de moeite waard kan zijn om onze op het ogenblik wat anemische democratie nieuwe injecties te geven. De open | |||||
[pagina 228]
| |||||
sociologie zelf echter kan, zo min als welke andere wetenschappelijke denkrichting, langs zuiver democratische weg gebracht worden. Zij heeft voor haar verspreiding dienaren nodig. Hoe dan ook zal zij een beroep moeten doen op een nieuwe elite. Een elite, die bereid is naar Domineesland terug te keren, zonder zich daar aan te dienen als apostel van een alleenzaligmakende leer. De beoefenaren van de open sociologie zullen slechts in zeer beperkte zin een elite zijn. In de hier gegeven terminologie kan zij worden gekarakteriseerd als een historische en pluriforme elite. Zij zal de moed op moeten brengen, critische elite te kunnen zijn in de Geigeriaanse zin. Maar zij zal meer moeten wagen. Zij zal ook verantwoordelijkheden moeten durven dragen op de door Mannheim aanbevolen wijze, zij het niet freischwebend, maar redelijk geïnvolveerd. Wil deze elite de Verzorgingsstaat voorzien van een oprechte politieke democratie, van een inspirerende maatschappelijke visie op de toekomst en van een inspirerende sociale wetenschap, dan zal voor haar het devies moeten zijn: Die wirkliche Geschichte ist an ihrer Stirnseite jederzeit offen, und auch wenn sich die Entfremdung wie eine Sackgasse zu schliessen droht, sollte man nie niemals sagenGa naar eind12. |
|