De elite in de verzorgingsstaat
(1962)–P. Thoenes– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 175]
| |||||
SamenvattingIn de liberale periode zijn ondernemers en ingenieurs elitegroepen in de zin der hier gegeven definitie. Weliswaar staan zij daar officieel onder een politiek postulaat, maar dat is zo toegesneden op hun elitefunctie, dat het niet als hinderlijk wordt ervaren. Tussen ingenieurs en ondernemers onderling zijn dan ook weinig wrijvingen; in het kader van een op productievermeerdering en loonsvermindering gebaseerde economie lopen hun belangen parallel. | |||||
A. Terugtredende elites§ 1. Hun grootheid in de liberale periodeVoor Bentham is de gelukkigste samenleving, de samenleving met het grootste percentage gelukkige individuen. Het gelukkigste individu is dan de persoon met het hoogste percentage bevredigde behoeften. | |||||
[pagina 176]
| |||||
Samenvattend: de gelukkigste samenleving is die met het hoogste percentage individuen met bevredigde behoeftenGa naar eind1. Vanuit dit beginpunt kan men nu in de geschiedenis twee ontwikkelingen volgen. De eerste is de politieke en wijsgerige discussie over de vraag, of dit inderdaad een juiste opvatting is, en zo ja, aan welke behoeften dan prioriteit moet worden gegeven in een bevredigingsprogramma. De tweede is een meer technische en feitelijke ontwikkeling. Hierbij wordt het Benthamiaanse uitgangspunt zonder meer als juist aanvaard en wordt begonnen aan een zo practisch mogelijk programma van behoeftenbevrediging. De prioriteiten worden hier gesteld door wat economisch en natuurwetenschappelijk verwezenlijkbaar is. Behoeftenbevrediging is daarbij eenvoudigheidshalve vertaald met de bevrediging van de behoefte aan goederen. Het probleem is dan nog slechts hoe men het beste, vlugste en goedkoopste grote hoeveelheden goederen op de markt kan brengen. In dit kader worden de sleutelposities bezet door ondernemers en ingenieurs. De ingenieurs bedenken of installeren en controleren de technische middelen, de ondernemers stellen hun kapitaal, hun bedrijven, hun energie en vakkennis beschikbaar om die nieuwe middelen te laten gedijen. Als zodanig vormen beide in de liberale periode reeds een elite. Zij zijn een deelgroep, die dank zij haar exclusief bezit aan economisch en natuurwetenschappelijk inzicht, in staat is de beginselen, die de structuur, functie of ontwikkeling van het productieproces bepalen, te kennen en te hanteren.
Beziet men nu nader de drie groepen, die in de liberale periode in de burgerlijke democratie in West-Europa de toon der maatschappelijke ontwikkeling aangeven: de staatslieden, de ondernemers en de ingenieurs, dan ziet men de volgende onderlinge verhouding:
1. De staatslieden vormen de top. Het economisch stelsel berust op een politieke keuze. De positie van de ondernemer kan onderwerp zijn van politieke discussie en is dat in feite ook gedurende de gehele liberale periode. Die staatslieden zijn wel een top, maar geen elite. Zij zijn representanten van een veronderstelde volkswil. Als gedelegeerden kunnen zij volgens de hier gegeven omschrijving nooit de exclusieve superioriteit hebben, die een elite kenmerkt. Waren zij elite, dan zouden hun daden nooit beoordeeld kunnen worden door een niet-elite, de kiezers. Het simpele feit hunner verkiesbaarheid en afzetbaarheid veronderstelt een gelijkwaardigheid in politiek | |||||
[pagina 177]
| |||||
inzicht van gekozenen en electoraat, die in die historische situatie nog reëel was. 2. De ondernemers staan uiteindelijk onder een politiek postulaat. Dit is echter niet klemmend, wanneer dit postulaat gelieerd is met een voor hen acceptabele opvatting over het economisch wenselijke. Binnen de aanvaarde politieke constellatie en het als consequentie daarvan aanvaarde economische systeem vormen zij een elite. Zij bezitten de exclusieve middelen om de productie op gang te houden: kapitaal en economisch inzicht. Zij zijn echter geen wetenschappelijke elite. Hun positie hebben zij niet verkregen door verwerving van een systematisch theoretisch inzicht, als gevolg van een wetenschappelijke training. Natuurlijk is kapitaalbezit en ondernemingslust niet helemaal voldoende, er moet gezond verstand aanwezig zijn. Maar de nadruk ligt daarbij op het practische; een intellectuele instelling is zeker niet een essentieel gegeven voor de klassieke ondernemerGa naar eind2. 3. De ingenieurs (hier samenvattende benaming voor de in de natuurwetenschap en mathematica werkende academici) staan onder een economisch postulaat. Wat zij uitvinden en toepassen is alleen interessant, voorzover het economisch vruchten afwerpt. De vervaardiging van een machine, die de aanmaak van brandhout twee keer zo duur maakt, ook al is die machine verder een wonder van natuurwetenschappelijk vernuft, is niet iets waarmee haar ontdekker eer inlegt. (Tenzij de economie plotseling een enorme behoefte aan duur brandhout zou hebben). Dit postulaat is echter ook niet klemmend, waar het natuurwetenschappelijk denken gericht is op natuurbeheersing, natuurbeheersing op arbeidsbesparing, arbeidsbesparing op productievermeerdering en productievermeerdering uiteindelijk op welvaartsvergroting. Natuurwetenschap en economie lopen hier nog in hun ontwikkeling parallel. Ingenieurs zijn er een elite omdat zij over kennis en inzicht beschikken, waardoor zij krachten kunnen mobiliseren, die voor anderen niet beheersbaar zijn. Evenmin als voor ondernemers is het voor hen maatschappelijk zinvol, benoemd te worden in het kader van een politieke keuze. Hun waarde hangt van verworvenheden af, die door kiezers niet te controleren zijn. Slechts de ondernemer kan, naast de ingenieurs, de waarde van een ingenieur beoordelen, omdat hij de consequenties van diens werk in zijn bedrijf kan waarderen. De ingenieurs zijn, in tegenstelling tot de ondernemers, een wetenschappelijke elite. Hun capaciteiten berusten op hun vermogen, een exclusief systematisch theoretisch inzicht verder uit te werken of in toepassing te brengen. Zonder iets af te willen doen aan het belang van de rol van de self-made-man-ontdekker, is het toch duidelijk, dat de verzorging van | |||||
[pagina 178]
| |||||
het technisch apparaat van de ondernemingen toevertrouwd is aan natuurwetenschappelijk geschoolden, ingenieurs, h.t.s.-ers en lagere technici, die allen een speciale opleiding hebben ontvangen, waardoor zij vertrouwd zijn geraakt met die natuurwetenschappelijke beginselen, die zij in hun werk in toepassing moeten brengenGa naar eind3.
Men zou de onderlinge verhouding aanschouwelijk kunnen maken, door voor de liberale periode het beeld van een schip (van Staat) op te roepen. Een zeilschip, waarin een aantal ontdekkingsreizigers, de politici, bij meerderheid van stemmen het reisdoel bepalen. Dit reisdoel is voortdurend onderwerp van discussie, maar in het algemeen kan gezegd worden, dat aangestuurd wordt op welvaartsvermeerdering door productieverhoging. De kapitein-eigenaar van het schip is de ondernemer. Hij zet de koers uit naar het gegeven doel, waarbij de route bepaald wordt door investeringsmogelijkheid, arbeidsmarkt, export e.d., met omzeiling van stakingen, radicalisering van het proletariaat en bureaucratisering der overheid. Om die koers te kunnen volgen heeft de kapitein een aantal wetenschappelijk geschoolden in dienst, die met sextanten, zeekaarten, sterrenkaarten en snelheidsmeters kunnen omgaan en die weten hoe door het bijzetten van extra-zeil de krachten der natuur zo goed mogelijk ingeschakeld kunnen worden om het reisdoel zo snel mogelijk te bereiken. Er is dus al een zeer uitgesproken taakverdeling. Er is echter geen sprake van onderlinge onmisbaarheid. Bij het ontbreken van politieke uitspraken kan de kapitein toch wel een koers uitzetten; bij het ontbreken van de kapitein, kan de stuurman dat doen en als het helemaal moet, kan de ontdekkingsreiziger zelf nog wel het bestek opmaken. Laat ons nu zien, hoe de bezetting is van dit denkbeeldige schip in de huidige periode van de Verzorgingsstaat. | |||||
§ 2. De politieke façade in de VerzorgingsstaatOver de politieke situatie in de Verzorgingsstaat is in het voorafgaande het essentiële eigenlijk al gezegd. Op het terrein der binnenlandse maatschappelijke vormgeving wordt de situatie beheerst door het primaat van het sociaal-economisch beleid. In het kader van de Verzorgingsstaat zijn hier de politieke prioriteiten reeds vastgelegd en voorzover er nog politieke beslissingen zijn te nemen, zijn het voornamelijk besluiten van secundair karakter. Het politieke leiderschap heeft als voornaamste nut de eenmaal aanvaarde doeleinden te bewaken, een bewaking, die geen hoge eisen stelt, daar die doeleinden op het binnenlandse front nauwelijks aan serieuze critiek blootstaan. Op het gebied der binnenlandse maatschappelijke vormgeving is het | |||||
[pagina 179]
| |||||
politiek leiderschap dan ook nauwelijks meer interessant. Er kan daarom wel enorme strijd geleverd worden om de bezetting der sleutelposities, maar de uitslag van de strijd heeft geen consequenties voor het feitelijke beleid. Het is goeddeels een diadochenstrijd, een dynastieke twist, voor de betrokken partijgangers bijzonder opwindend, maar minder zinvol vanuit het gezichtspunt der historische vormgeving der samenlevingGa naar eind4. Waar de realiteit der politieke keuze op de achtergrond treedt, maar in het vigerende stelsel verkiezing toch slechts mogelijk is door het trekken van stemmen, ontstaat een eigenaardige situatie. Hoe trekt men stemmen? Indien men zich bepaalt tot het beloven van wat binnen het kader der Verzorgingsstaat mogelijk is, dan biedt men niet meer dan wat de mededinger ook kan beloven. Belooft men meer, dan heeft men meer kans, maar loopt men het risico van woordbreuk tegenover de kiezers. Het enige andere alternatief is het opstellen van een aantrekkelijk programma van buitenlands beleid. De moeilijkheid is echter, dat buitenlands beleid de kiezers minder aanspreekt, terwijl bovendien in de landen, die in feite een Verzorgingsstaat hebben geïnstalleerd, het buitenlands beleid veelal onder redelijke censuur van grotere verdragspartners staat, zodat hier niet altijd sprake kan zijn van een zelfstandig beleid. Waar stemmenwinst niet behaald kan worden door de aard van het programma, verschuift vanzelf het centrum van de krachtsinspanning naar de wijze waarop het programma wordt aangeboden. Stemmenwinst wordt dan minder een kwestie van politieke programmering en meer een zaak van goede propaganda-actie. Het voeren van een dergelijke actie is een kwestie van de juiste sociaal-psychologische aanpak. Personen of partijen, die op dit gebied over bijzondere capaciteiten beschikken, hebben natuurlijk altijd een voorsprong gehad in de politieke strijd. Het voordeel gaat echter des te zwaarder wegen, naarmate: 1. de werkelijke politieke onderscheidingen tussen de partijprogramma's afnemen, 2. de invloed van het propaganda-element kan worden opgevoerd door de toepassing van speciale methoden. Dit kan betreffen een extra-intensiteit van de bewerking der publieke opinie door grote advertenties of de beschikking over zendtijd, die aan anderen is onthouden. Het kan ook een extra-raffinement in de methode zijn, door inschakeling van sociaal-psychologische hulpmiddelen die aan de mededingers nog niet bekend zijn. Indien een stembusoverwinning zou berusten op het succes van deze factoren, dan zou men inderdaad kunnen zeggen, dat de gekozen politieke leiders een elite waren. | |||||
[pagina 180]
| |||||
Weliswaar niet op grond van het door hen te voeren beleid, maar op basis van de speciale vaardigheid, die zij ten toon hebben gespreid in de verkiezingscampagne. Het kan echter zeer wel zijn, dat de technische organisatie van het succes niet zo zeer de zaak der gekozenen, alswel van bepaalde deskundigen in of buiten het partijapparaat is geweest. In dat geval is er dus een aparte groep, de verkiezingscampagnespecialisten, die als een soort sociaal-psychologisch getrainde opinievormers aanspraak kunnen maken op het predicaat technische eliteGa naar eind5. Ook hun rol, hoe benauwend ook, gezien tegen de achtergrond van het oorspronkelijk democratisch denken, is echter in deze context veelal niet interessant. Of door hun invloed groep A of groep B aan de macht komt, is pas weer interessant als er inderdaad met de keuze tussen A of B een politieke keuze, d.w.z. een waarachtige beleidskeuze wordt gedaan. Daarom worden er nog wel politieke keuzen gedaan in de Verzorgingsstaat. Maar ze worden niet meer zo genoemd en veelal door anderen dan door de gekozen politici gedaan. | |||||
§ 3. De ondernemerDe ondernemer verkeert in de Verzorgingsstaat in een maatschappelijk bijzonder veilige positieGa naar eind6. Zijn oude tegenstanders zijn vrijwel van het politieke toneel verdwenen. Er zijn geen conservatieve groepen van belang meer, aan wie duidelijk gemaakt moet worden, dat de industrie de kurk is waarop een welvarende samenleving drijft. Industrialisatie is het wachtwoord voor de Verzorgingsstaat en voor vele andere landen, die Verzorgingsstaat hopen te worden. Er zijn ook geen socialistische groepen van belang meer, die in het verdwijnen van de ondernemer de eerste voorwaarde zien ter verwezenlijking van een betere samenleving. Natuurlijk is er het gevaar van nationalisering. Maar de socialisten zijn best bereid dat programmaonderdeel te laten vallen als het als verkiezingspunt weinig geslaagd blijktGa naar eind7. En bovendien ziet het er dan nog niet naar uit, dat die nationalisering het einde van de ondernemer betekent. Het genationaliseerde bedrijf moet ook geleid worden. En dat geschiedt waarachtig niet via het parlement of via per stemming gekozen directeuren. De bedrijfsleider van de staatsmijn zal wellicht meer ambtelijke beslommeringen hebben dan zijn collega in de particuliere mijn. Maar in feite verschilt de controle van de Staatskolencommissie niet zo heel veel van die van de commissarissen der particuliere N.V. Het was het gevoel, dat zijn rol door de politici niet altijd naar waarde werd geschat, die het de liberale ondernemer ingaf zich zo onafhankelijk | |||||
[pagina 181]
| |||||
mogelijk van de staat te willen bewegenGa naar eind8. Maar als de staat zich garant stelt voor de handhaving van een stelsel, waarin de ondernemer of in ieder geval de manager essentieel is, dan staat niets een nauwere samenwerking in de wegGa naar eind9. Hoe aangenaam deze positie ook mag zijn, zij heeft de ondernemer toch van een bepaald aureool beroofd. In de Verzorgingsstaat kan hij, minder dan in de liberale periode, zichzelf zien als vertegenwoordiger van een maatschappelijke elite. Toen was hij de drager van de Vooruitgang. Dank zij zijn initiatief en doorzicht werden de goederen geproduceerd en verhandeld, die de wereld van de armoede zouden bevrijden. Daarmee bekleedde hij de verantwoordelijkste rol, die de samenleving te vergeven had. En hij vervulde die rol in een vrijwel onafhankelijke positie. Als hij een goed gevoel had voor de werking van het systeem der vrije markt, dan had hij in principe bescherming noch advies nodigGa naar eind10. Het is ongetwijfeld waar, dat dit ideaal der Manchester-school vrijwel in geen enkele periode integraal verwezenlijkt is. Maar het was toch het algemeen erkende streefideaal; wat er al aan beschermende rechten, verkapte subsidies e.d. bestond, waren geen essentialia van het systeem, maar tijdelijke hulpmiddelen. In de Verzorgingsstaat daarentegen is de ondernemer een onderdeel van een groter systeem, de nationale huishouding. Als alles goed gaat, geniet hij binnen dit systeem een grote vrijheid, maar zodra het kwetsbare economische proces maar even scheef dreigt te gaan, worden er van overheidswege maatregelen genomen om het economisch evenwicht te garanderen. De ondernemer mag over die maatregelen adviseren, hij mag er tegen protesteren, hij mag ervan profiteren, maar ze worden genomen door een boven hem gestelde instantie. Slechts zeer grote concerns kunnen zich veroorloven, een zelfstandiger beleid te voeren. Zo zeer zelfs, dat lagere of plaatselijke overheidsorganen op hun beurt ten opzichte van hen in een semiafhankelijkheidspositie kunnen geraken. Deze concerns, met o.a. hun grote, interne bureaucratieën, zijn echter veeleer een soort staten in de staat dan symbolen voor het vrije ondernemerdom. Daarenboven heeft de ondernemer niet meer de rol van de bestrijder der armoede. Zijn producten dienen ter handhaving van de welstand, zo men wil ter opvoering hiervan, maar het oude ethos van de ondernemer als drager van de Vooruitgang is in hoge mate verzwaktGa naar eind11. Tenslotte dan, is het ook duidelijk, dat zijn inzet geringer is. In de liberale periode kon hij de rijkdom en invloed die hem deelachtig werden als hij slaagde, zien als rechtvaardige beloning voor het risico, dat hij bereid was te lopen. Ingepakt in het systeem der nationale huishouding is zijn risico in vele opzichten verminderd. En mocht de | |||||
[pagina 182]
| |||||
nationale politiek in het kader van bilaterale of multilaterale verdragen de economische positie van een bepaalde bedrijfstak een ogenblik gevaar doen lopen, dan is de overheid veelal bereid, door minimumprijsgarantie of een dergelijke maatregel de betrokken bedrijven een extra zekerheid te geven. Wat voorheen een noodmaatregel was, een getolereerde afwijking, is nu één van de spelregels van het systeem geworden. Binnen het economisch systeem is de ondernemer tot uitvoerder geworden. Al naar de eisen der conjunctuur wordt door een boven hem gestelde instantie zijn activiteit gestimuleerd of afgeremd. Ofschoon binnen dit stelsel de ondernemer-manager voor een deel van het actief maken van zijn strijdbaarheid is beroofd, heeft hij, ondanks alle ambtelijke beperkingen, zeker nog een hoeveelheid armslag over. Indien hij nl. de regels van het nieuwe spel beter kent dan zijn collega's, dan is er in dat kader nog veel van de oude vrije concurrentiegeest uit te leven. Om dat te kunnen doen, dient hij echter over meer te beschikken dan kapitaal en ondernemingszin. Wil hij succes hebben, dan moet hij op de hoogte zijn van de nieuwe spelregels. Hij beweegt zich niet meer op de vrije markt zijner voorvaderen, maar op het gecompliceerde terrein der nationale huishouding. Wil hij begrijpen, wat daar vereist wordt en eventueel beïnvloeden wat daar planmatig wordt voorbereid, dan heeft hij deskundig advies van node. Meer dan zijn voorgangers zal hij geneigd zijn op dit gebied deskundigen in te schakelen: juridische, economische en sociaal-psychologische adviseurs. Hun taak is, het bedrijfsbeleid op de meest doeltreffende, d.w.z. voor het bedrijf meest doeltreffende wijze, in te schakelen in de nationale economie. Hun waarde ligt in hun specialistische kennis van het economisch en sociaal systeem van de VerzorgingsstaatGa naar eind12. Als zodanig vormen zij een technisch belangrijke, wetenschappelijk geschoolde elite in de Verzorgingsstaat. Ofschoon zij aangesteld zijn om de belangen van een speciaal bedrijf te dienen, vervullen zij in feite een dubbele functie. Hun kennis van het systeem en de daarop berustende adviezen bevorderen eveneens de vlotte inschakeling der particuliere bedrijven in het systeem der nationale huishouding. (Is er sprake van een wereldconcern, dan kan een dergelijke staf zelfs aan deskundigheid het regeringsapparaat op een bepaald gebied overtreffen. Het concern kan zelfs een macht hebben, waardoor het het regeringsbeleid verregaand kan beïnvloeden. Dit te meer naarmate het concern groter en de betrokken natie kleiner is. In feite doet dat weinig aan de homogeniteit van het hier geschetste beeld af. In het samenspel der secundaire systemen zijn departementen en grote concerns, | |||||
[pagina 183]
| |||||
ondanks zo nu en dan opduikende fikse belangentegenstellingen, verwante geesten. Zij zijn van elkaar afhankelijk om te kunnen bestaan, zoals twee voetballers van elkaar afhankelijk zijn om samen te kunnen voetballen, ook al is het in een wedstrijd, waarbij ieder in een ander elftal zit.) Tenslotte dient nog eenmaal duidelijk beklemtoond te worden, wat de teneur van deze paragraaf is. Het gaat daarin niet zo zeer om een directe vergelijking van de machtspositie van de ondernemer in de liberale periode en in de Verzorgingsstaat. Deze studie houdt zich slechts zijdelings bezig met machtsproblemen, maar is in de eerste plaats gericht op een analyse van eliteprocessen. Een elite is hier gedefinieerd als een groep, die een machtspositie uitoefent vanuit een bepaalde overtuiging. Wat hier nu van de ondernemer gezegd is, is vooral toegespitst op de beschrijving van het veranderde ideologische klimaat. Zou macht al heel precies te meten zijn, dan zou wellicht blijken dat op allerlei terreinen de macht van de ondernemer nog gegroeid was. Maar belangrijk is hier, dat het aan dit ondernemerdom eens gegeven aureool is verbleekt. Natuurlijk is de grote ondernemer binnen het eigen bedrijf nog de halfgod van vanouds, maar daarbuiten wordt hij, alle eerbied voor zijn financiële mogelijkheden daargelaten, al spoedig met enige scepsis bezien. Ford, Deterding en Krupp zijn niet langer zonder meer idolen der burgerij, maar ook mannen met maagkwalen, die eerder naar de psychiater hadden moeten gaan. Verolme spreekt ons nog aan, al is zijn pionierschap voor haar successen mede aangewezen op Ierse en Braziliaanse overheidszorg. Maar Zwolsman b.v., onze nieuwe ster aan het ondernemersfirmament heeft nauwelijks enig aureool; men ziet hem, voorzover men hem al kent, als een geslaagd manipulator en niet als de held van de Nederlandse wederopbouw. Nimmer zal hij - zoals Scholten, de aardappelmeelkoning, deed - een boekje met zijn eigen levensgeschiedenis ter lering van de jeugd bij alle openbare leeszalen doen deponeren. Het is dit verloren gaan van hun waarde als maatschappelijk voorbeeld, die er toe geleid heeft de ondernemers als terugtredende elite te definiëren. Hoe zeer een bepaalde ondernemer voor zijn directe omgeving een inspirerend voorbeeld kan zijn, dat neemt niet weg, dat de ondernemers als groep niet langer de categorie zijn, die beschouwd wordt als de voorhoede, die het karakter van de maatschappelijke ontwikkeling in de Verzorgingsstaat of in de ontwikkelingslanden bepaalt. | |||||
[pagina 184]
| |||||
§ 4. De ingenieurIn de dagen dat productieverhoging en arbeidsbesparing het alpha en omega van het bedrijfsbeleid waren, was de taak der ingenieurs simpel. D.w.z. hun beleidsrichtlijn leverde geen problemen. Hoe ingewikkeld de technische problemen ook waren waarmede zij werden geconfronteerd, indien hun oplossingen bovenstaande grondbeginselen dienden, dan was het bedrijf, en, naar verondersteld werd de gehele samenleving, enkele aanpassingsproblemen daargelaten, evenzeer met hun advies gediend. In de Verzorgingsstaat is de beleidssituatie echter gecompliceerder. Productieverhoging en kostprijsverlaging worden toegejuicht. Maar die productieverhoging heeft een plafond. Is dat bereikt, dan wordt van de ingenieur iets anders verwacht, nl. consumptiestimulering. Van hem wordt dan niet meer verwacht, dat hij hetzelfde artikel in nog grotere aantallen kan vervaardigen, maar dat hij een nieuw artikel kan maken, dat het oude vervangt. En als hij niet in staat is, inderdaad een verrassend nieuw product te brengen, dan moet er toch wel zo veel nieuws aan zijn, dat er een nieuwe markt voor te scheppen is. Voor zover die veranderingen niet zo wezenlijk meer kunnen zijn, zal het bedrijf moeten vertrouwen op haar verkoopafdelingen om een reclameactie op touw te zetten, die de kopers duidelijk maakt, dat het nieuwe product, hoe dan ook, zoveel beter is, dat het oude niet goed genoeg meer is. In dat geval dient de ingenieur niet meer automatisch de economische expansie door de technische vooruitgang. Zijn bijdrage moet aan de minimum voorwaarden voldoen, die een geslaagde verkoopactie mogelijk maken. En ook op het gebied der arbeidsbesparing heeft zijn inventiviteit niet meer de vrije teugel. Weliswaar zal elk bedrijf nog gaarne arbeidsbesparende machines introduceren, maar het zal daarbij voorzichtig te werk dienen te gaan. In het kader der nationale huishouding kan b.v. te snel toegepaste automatisering tot te grote aantallen ontslagen leiden. Leidt dit weer tot een te snelle vermindering der totale loonsom, dan kan dit weer een ongewenste consumptievermindering tot gevolg hebben. Arbeidbesparende methodes en machines kunnen dan ook niet automatisch worden ingeschakeld. Hun introductie moet geschieden op gunstige ogenblikken in de conjunctuur. Wanneer de arbeidsmarkt gespannen is, d.w.z. wanneer overbodig geworden arbeiders in hetzelfde bedrijf of elders op betrekkelijk korte termijn weer kunnen worden ingeschakeld, is het ogenblik gekomen, de vondsten der ingenieurs toe te passen. Heeft de nieuwe apparatuur een belangrijke kostprijsverlagende werking, dan kan zelfs worden overwogen, de vrijgekomen arbeidskrachten | |||||
[pagina 185]
| |||||
aan te houden en het ontstane overschot aan mankracht op te vangen door arbeidsverkorting zonder loonsverlaging. Hierbij kan terzijde worden opgemerkt, dat in de liberale periode het verhinderen van massa-ontslag één van de speciale taken van de vakbond was. De bond verdedigde daarbij de belangen der werknemers tegen de tegenovergestelde belangen der werkgevers. In de Verzorgingsstaat hebben de vakbonden deze taak nog. Maar tot op zekere hoogte vinden zij hierbij Overheid en ondernemer aan hun zijde. Alle partijen hebben macro-economisch gezien, belang bij het voorkomen van een te groot arbeidsoverschot.
Uit de bovenstaande taakomschrijving blijkt, dat de ingenieurs in andere zin een maatschappelijke elite zijn dan voorheen. Zij zijn niet langer zonder meer de paladijnen van de vooruitgang. Evenals bij de ondernemers is het feit, dat zij als terugtredend zijn gedefinieerd, niet (alleen) gebaseerd op machts- maar (ook) op pretentievermindering. Hun vondsten zijn niet meer vanzelfsprekend zegeningen. Wat zij brengen zijn wijzigingen in het productieproces, die op zich zelf gezien, zowel voor- als nadelig kunnen werken. Een hogere instantie, de bedrijfsleiding, of de overheidsinstantie waarnaar de bedrijfsleiding zich richt, bepaalt critisch òf en wannéér de nieuwe vondst in het productie- of consumptieproces zal worden gerealiseerd. Natuurlijk had de bedrijfsleiding de macht vroeger ook, maar zij behoefde die minder vaak uit te oefenen. Wat de ingenieur uitvond was vrijwel steeds in het belang van een ondernemer, die bereid was er mee in zee te gaan. Zo eenvoudig is het nu niet meer. De technici zijn neutrale uitvindmachines. Anderen zullen gaan bepalen wat van hun productie commercieel verantwoord in de maatschappij kan worden gebracht. Wij zijn reeds in wat Mannheim noemde het stadium van de geleide ontdekkingenGa naar eind13. In dit verband is ook een nieuw type opleiding interessant: in Darmstadt en Karlsruhe leidt men aan de universiteiten Wirtschaft Ingenieure en technische Volkswirte op, die zowel econoom as ingenieur zijn. De consequenties hiervan strekken verder, dan men op het eerste gezicht vermoeden zou. Natuurwetenschappelijk onderzoek is de bron, waaruit de ingenieurs putten. Nu het stadium, dat elke vondst welkom was, voorbij is, is ook dit putten aan een externe controle onderworpen. Waar in het economisch proces nieuwe vondsten welkom zijn, wordt onderzoek gestimuleerd, zijn fondsen en laboratoria beschikbaar. Het natuurwetenschappelijk onderzoek heeft hierdoor in de voorhoede een stuk autonomie ingeboet. Het is minder dan voorheen het vrije terrein van een aantal | |||||
[pagina 186]
| |||||
wetenschapsmensen aan universitaire laboratoria. Het is meer een dienen van de behoeften van het economisch apparaat in het kader van bedrijfsstudies en bedrijfslaboratoria.
Men kan zich afvragen of de spectaculaire ontwikkeling op het gebied van atoomenergie, ruimtevaart en vernietigingsmiddelen wel past in het hier gegeven beeld der gemuilkorfde natuurwetenschap. Ofschoon deze kwestie in feite buiten het bestek van deze studie valt, daar de Europese landen, die als Verzorgingsstaat zijn te kenmerken (Engeland, Nederland, Scandinavië, in zekere zin nog W. Duitsland, Zwitserland en Frankrijk), slechts in een tweede-rangs positie bij deze ontwikkeling zijn betrokken, is zij toch voor hen voldoende van belang er nader op in te gaan. In de eerste plaats dan, is hier geen sprake van een autonome ontwikkeling der natuurwetenschap. De enorme investeringen, die deze projecten vereisen en de onoverzienbare consequenties, die zij kunnen hebben op politiek, economisch en sociaal terrein, hebben hen zelfs in de Verenigde Staten tot een eersterangs-onderwerp van staatszorg gemaakt, d.w.z. hen onder politieke controle geplaatstGa naar eind14. In de tweede plaats is het duidelijk, dat de vraag in hoeverre de Verzorgingsstaat bereid is mee te gaan met het stimuleren van projecten van dien aard voor haar beantwoording in hoge mate afhangt van de consequenties van een dergelijke opzet voor de nationale huishouding. Dat b.v. Engeland op een gegeven ogenblik besloten heeft de ontwikkeling van een eigen rakettenprogramma stop te zetten, is niet zozeer ingegeven door natuurwetenschappelijke of zelfs menslievende motieven, alswel door het feit, dat de investeringsbalans der nationale huishouding in gevaar werd gebracht. Prestige- en veiligheidsoverwegingen mogen de Verzorgingsstaat verleiden, haar geleerden op dit terrein te stimuleren; zodra de desbetreffende investeringen het economisch evenwicht gaan bedreigen inplaats van het te verstevigen, wordt de desbetreffende activiteit afgeremd. Ook hier zijn de ingenieurs gebonden aan de spelregels van het nieuwe economische systeem. Vaak worden zij ingepast in de hierna te behandelen functionarissenelite. Zij hebben een nieuwe elite naast zich gekregen: de economen, als employees bij de grote bedrijven. Voor een deel ontlenen deze laatste (enkele pur-sang bedrijfseconomen daargelaten) hun waarde aan de toepassing van hun kennis omtrent het macro-economisch gebeuren. Wáár het verloop daarvan wordt bepaald, is het onderwerp der volgende paragrafen. | |||||
[pagina 187]
| |||||
B. Opkomende elites§ 1. De nieuwe spanningZo goed als in de Verzorgingsstaat vele van de klassieke spanningspunten tussen ‘zijn’ en ‘behoren’ op maatschappelijk gebied zijn verdwenen of gereduceerd, zijn ook de aan deze spanning ontsproten elites of elite-concepten op de achtergrond geraakt. Maar waar de spanningen ìn het politieke veld verminderden, zijn de spanningen óm de politieke structuur toegenomen. Het is dan ook daar, dat de opkomst van een nieuwe elite kan worden gesignaleerd. Om dit kernpunt van deze studie extra reliëf te geven zij nog éénmaal het beeld opgeroepen van het ideaaltype van structuur en functie van de politieke wereld in de liberale periode. Het politieke apparaat der constitutionele democratie berust op de wisselwerking tussen drie hiërarchieën, drie organisatiepyramiden:
1. De kiezers-pyramide is als volgt opgebouwd:
Aan de basis vindt men de kiesgerechtigden, die slechts stemmen omdat zij daarvoor opgeroepen worden. Daarboven vindt men de laag kiezers met een algemene politieke belangstelling, die zo groot is, dat zij lid van een politieke partij zijn. Een kern hiervan heeft zelfs zoveel belangstelling, dat zij bestuursfuncties aanvaarden op locaal niveau. Daaruit is weer gerecruteerd de groep der full-time politici, die het partijapparaat leiden. 2. De gekozenen-pyramide heeft een basis van locale vertegenwoordigers met daarboven lagen van provinciale en nationale volksvertegenwoordigers en een ministeriële top. 3. De benoemden-pyramide heeft een top van departementshoofden met daaronder strata van uitvoerende en adviserende ambtenaren, lagere diensten en locale apparaten.
In de liberale periode zijn de politieke beslissingen centraal. De politieke geschiedenis wordt gemaakt in het samenspel tussen de toppen van pyramide 1 en 2, tussen partijleiding en ministers, in samenwerking of oppositie. Het parlement is dan het hart van het politieke leven. De programma's worden hier bediscussieerd. De kiezers hebben via het stemrecht een indirecte controle, het ambtelijk apparaat geeft een enkele maal advies, maar dient verder als administratief lichaam tot doorvoering en controle der genomen politieke beslissingen. In principe werkt dit mechanisme in de Verzorgingsstaat ook, maar het zwaartepunt is verlegd. | |||||
[pagina 188]
| |||||
Bij gebrek aan politieke tegenstellingen is de discussie tussen partij en regering minder essentieel. De aandacht is niet meer in de eerste plaats gericht op het nemen van nieuwe politieke beslissingen, maar op het verantwoord uitvoeren van reeds genomen beslissingen. In de geleide samenlevingen is dit uitvoerend apparaat, door de grootte der geëntameerde projecten en de aard der nieuwe verantwoordelijkheden meer centraal komen te staan. De hiervoor nodige technische ideeën worden niet meer in de eerste plaats door de partijleidingen geleverd. Zij bereiken de minister via zijn deskundige adviesorganen. Het discussiecentrum is dan ook verlegd van het parlement naar het departement. Parlement en partijleiding zijn zeker niet uitgeschakeld, maar zij zijn nu niet meer de plaatsen, waar de nieuwe ideeën het eerst gebracht en bediscussieerd worden. De projecten hebben reeds een grote mate van technische gepolijstheid als zij hen bereiken.
Hierover zegt Marshall: Political controversy still rages over broad proposals for reform and over some provocative details, but there are wide areas of action left to the administrators and the professionals where the voice of the politician is but dimly heard as the distant ineffectual bleating of a wandering sheepGa naar eind15. Want al nemen zij kennis van de projecten, dan hebben die toch vaak een zo deskundig en ogenschijnlijk zo weinig politiek, i.c. bediscussieerbaar karakter, dat de kamerleden er moeilijk vat op krijgen. The quality of official reports is now so high that most of them could pass the severest academic tests that a university could impose, because they are the fruit of the same professional spirit that inspires the work of the universities themselves.... A great explanatory inquiry of that kind is neither a political, nor an administrative act, it is a piece of bigscale social researchGa naar eind16. De oorsprong der beleidsbesluiten is dan ook meer en meer verplaatst naar die instanties, die deskundig genoeg zijn, om te weten, wat vereist is in de aan hun zorg toevertrouwde sector der geleide samenleving. Men kan van partijleidingen verwachten, dat zij een oordeel hebben over de noodzaak van werkloosheidszorg, algemeen onderwijs, industrialisatie of bevolkingsspreiding. Zijn op dit gebied de noodzakelijke beslissingen gevallen, en in de geleide samenleving betekent dit veelal beslissingen op lange termijn, dan is de politieke kous in feite af. Het regeren begint dan echter pas. En daarbij is het nodig regelmatig de pols der samenleving te voelen, hier te stimuleren, daar af te remmen. Daartoe produceert de regering een vloed van regelingen en neemt zij reeksen van initiatieven, entameert zij tientallen projecten, die weliswaar | |||||
[pagina 189]
| |||||
enorm kunnen ingrijpen in het leven der maatschappij, maar die toch in het gegeven kader geen uitgesproken politiek karakter hebbenGa naar eind17. Zo nodig passeren deze activiteiten onder de ogen der volksvertegenwoordigers en partijleiders, maar het eigenlijke fiat is reeds elders gegeven. Het ‘politieke’ zwaartepunt is verlegd naar de advies- en voorlichtingsinstanties, die de regering in de geleide samenleving in het leven heeft moeten roepen, teneinde haar taak op adequate wijze te kunnen vervullen. Hier zetelen de deskundigen, die ieder op hun eigen terrein zoveel kennis bezitten, dat zij het technisch beste advies kunnen geven. Het is onmiskenbaar, dat bij de besluitvorming de weg is: advies van deskundigen, voorstel van minister en fiat van volksvertegenwoordiging. Officieel liggen daardoor zeggingsmacht en verantwoordelijkheid bij het parlement. Maar dit betekent bijzonder weinig, als de autoriteit der deskundigen zo groot is, dat de minister wel ja moet zeggen, terwijl daarnaast de deskundigheid der kamerleden zo gering is, dat zij geen neen kunnen zeggenGa naar eind18. Maar al is er in de ambtelijke sfeer dan een nieuw machtscentrum opgekomen, is het dan verantwoord, de leden ervan te karakteriseren als een elite? Een elite is hier gedefinieerd als een deelgroep, die de rol heeft, de geboden, die de structuur, functie of ontwikkeling van de grotere samenleving bepalen, te kennen, te verwezenlijken of te handhaven.
Is deze omschrijving van toepassing op de functionarissen-elite? Voor haar zou de omschrijving voorlopig moeten luiden: De functionarissen-elite is de ambtelijke deelgroep, die de op deskundigheid gebaseerde rol heeft opgeëist, de geboden, die structuur en functie van de geleide nationale samenleving bepalen, te kennen en te handhaven. Daarmee is aan de algemene definitie niets essentieels veranderd, maar de meer algemene termen zijn door onderschikkende, meer gespecialiseerde termen vervangen, om de feitelijke situatie meer in concreto naar voren te brengen. Deze is in haar algemeenheid bepaald door factoren als een spanning tussen zijn en behoren en vervreemding. Maar in hoofdstuk III zijn reeds een aantal meer specifieke factoren genoemd, die voor elke elite afzonderlijk van invloed zijn op de vorming van haar karakter. Elites, die gemakkelijk ontstaan, vertegenwoordigen een ander type dan die, die zich onder grote maatschappelijke spanningen moeten doorzetten. | |||||
[pagina 190]
| |||||
Als belemmerend werden daar genoemd:
1. Een uitgesproken traditionele zetting van een stabiele samenleving. 2. Een werkelijk democratisch kader. 3. Een op moeten treden in eigen vertrouwde kring.
Welke invloed kunnen deze factoren gehad hebben bij het ontstaan der functionarissen-elite?
1. De geleide samenleving en de Verzorgingsstaat, voorafgegaan door de plansocialisten als de Boodschap verkondigende elite, stammen uit een turbulente periode der West-Europese geschiedenis: wereldcrisis, wereldoorlog en wederopbouw waren toeschouwer bij hun geboorte. Van een traditionele zetting ener stabiele samenleving had de nieuwe elite dan ook verhoudingsgewijs weinig last.
2. Over het al dan niet reële van het democratisch kader is minder eenvoudig te oordelen. Zowel crisis, oorlog als wederopbouw vroegen dikwijls om ingrijpende, snelle maatregelen, die niet allemaal langs de vrij trage formeel-democratische weg konden worden verwezenlijkt. Een tijdelijke verzwakking van de democratische structuur heeft ongetwijfeld het ontstaan der nieuwe elite vergemakkelijkt. Maar desalniettemin vaart zij nog steeds onder democratische vlag. Dat geeft haar optreden iets tersluiks, iets van de politieman in burger. Zelfs al zou zij wel eens moeite hebben met de democratische spelregels, dan ligt het toch niet op haar weg om zich hier hardop over te beklagen. Maar dat zij als elite naar eigen opvatting bevredigend kan functioneren, schuilt toch wel mede in het feit, dat er van een werkelijk democratisch kader meestal niet veel overgebleven is.
3. Het optreden in vertrouwde kring.
In feite speelt het optreden van de nieuwe elite zich al geheel af in de entourage van de secundaire systemen. De persoonsherkenning, het verlegen makende moment bij het optreden van een nieuwe elite in de oude bekende, beperkte kring is daarbij goeddeels vermeden. (Ongetwijfeld zijn er wel spanningen geweest in beperkte sectoren. In de boodschapverkondigende fase zijn er binnen het Nederlandse socialisme conflicten geweest tussen een oudere, op het Marxisme terugkijkende partij-elite en een nieuwe, die het plansocialisme voor stond. Zoals duidelijk tot uiting komt in de nota, die Alberda in 1939 aan het bestuur der S.D.A.P. zond)Ga naar eind19.
Hieronder zal getracht worden, door een nadere analyse het karakter der nieuwe elite nog nauwkeuriger te bepalen. | |||||
[pagina 191]
| |||||
De volgende punten komen daarbij aan de orde:
1. Is hier vnl. sprake van een ordehandhavende of van een planvolvoerende elite? 2. Is het een natuurlijke of een historische elite? 3. Waarop kan deze elite haar superioriteitsbesef baseren? | |||||
§ 2. Ordehandhaving of planvolvoeringIn het eerste deel is een onderscheid gemaakt tussen een ordehandhavende en een planvolvoerende elite. Van de planvolvoerende elite is verondersteld, dat zij zich tot taak stelde, de maatschapelijke ontwikkeling te leiden vanuit de bestaande, niet meer wenselijk geachte structuur A naar de komende, wenselijker geachte structuur B. Een dergelijke elite wordt dus gekenmerkt door het bezit van een politiek programma, waarin een aantal essentiële wijzigingen in het politiek, sociaal of economisch bestel worden voorgesteld. Het is dan ook zonder meer duidelijk, dat de voorstanders van de Verzorgingsstaat in de periode, dat de liberale sociaal-economische structuur werd afgebroken en de nieuwe orde van de Verzorgingsstaat werd gerealiseerd, de deskundigen, die dit proces leidden konden karakteriseren als een planvolvoerende elite. De vraag, of deze deskundigen van toen dit nu nog zijn, hangt af van de beoordeling van het stadium, waarin de installatie van de Verzorgingsstaat op het ogenblik is. Is hij nog in volle opbouw, of is er reeds een stadium van stabilisering ingetreden? Het is mogelijk, het planvolvoerende element in de Verzorgingsstaat te overschatten, door te veel aandacht te besteden aan het feit, dat men er bezig is, plannen te verwezenlijken. Het Deltaplan, ontwikkelingsplannen voor onderontwikkelde gebieden, industrialisatieplannen, atoom-industrieprojecten e.d. zijn weliswaar karakteristiek voor de Verzorgingsstaat, zo men wil voor een planmatig geleide samenleving, maar dit soort activiteiten duidt niet op planvolvoering in bovengenoemde zin. Zij wijzen er veeleer op, dat de samenleving in een bepaalde fase verkeert dan dat zij betekenen, dat een nieuw type samenleving wordt geschapen. Zij kunnen alle worden uitgevoerd binnen het bestaande samenlevingskader, ook al zullen zij plaatselijk het aanzien der betrokken gebieden aanzienlijk kunnen wijzigen. Het ligt veeleer voor de hand aan te nemen, dat reeds een zekere stabilisering is ingetreden. Dit kan worden afgeleid uit het ontbreken van discussie rond de verworvenheden van de zijde van de groep, die vanouds het sterkst geporteerd was voor het installeren van de Verzorgings- | |||||
[pagina 192]
| |||||
staat. Ook daar, waar de socialisten in de politieke oppositie zijn, hebben zij zelden of nooit op hun programma belangrijke punten kunnen opnemen, die er op duiden, dat hun politieke tegenstanders verraad hebben gepleegd aan het ideaal van de Verzorgingsstaat, door de installatie halverwege stop te zetten. Men kan zeggen, dat het economische controlesysteem in Engeland nog beter zou werken als men er over een sociaal-economische raad of een nationaal planbureau beschikte. Men zou kunnen zeggen, dat in Nederland de sociale rechtvaardigheid nog beter gediend zou zijn als er een nationale gezondheidsdienst was. Maar in feite is dit slechts technische critiek. In beginsel is aanvaard, dat het economisch evenwicht het werkgelegenheidsbeleid en de sociale zorg verregaand geïntegreerde onderwerpen van overheidszorg zijn. De keuze der feitelijke vormgeving is dan, politiek gezien, van secundair belang. De Verzorgingsstaat kan verder ontwikkeld worden; in het ene land wat meer op dìt, in het andere land wat meer op dàt gebied; maar ... als bovenstaande beginselen zijn aanvaard, dan is daarmee de nieuwe Orde geschapen. Als karakteristiek voor een ordehandhavende elite is genoemd, dat organisatorisch het gestelde doel is bereikt. De taak van de elite is dan, het afglijden naar een lagere orde te voorkomen. Zo is het mogelijk, dat vele ondernemers in de Verzorgingsstaat nog zouden terug verlangen naar de dagen van weleer. De elite in de Verzorgingsstaat ziet er op toe, dat zij inderdaad gedwongen worden, zich te schikken in de richtlijnen, die de belangen der nationale volkshuishouding en daarmee die van de ondernemers zelf het beste garanderen. Hetzelfde geldt in grote lijn, waar het betreft het in toom houden van de strijdlust van bepaalde vakbonden. Het denken volgens de botsende postulaten der klassenstrijdperiode dient onderdrukt te worden in het belang van het sociaal en economisch evenwicht van de natie als geheel. Maar de taak der elite is niet alleen gelegen op het terrein van het superieure morele inzicht. Zij heeft wel degelijk een aparte taak, omdat zij over aparte kennis beschikt. Haar wetenschappelijk inzicht op economisch en maatschappelijk terrein, haar extra begaafdheid, zij het niet aangeboren maar verworven, maakt haar onmisbaar. Zij kent de knoppen, waarmee de machine der maatschappij soepel bediend wordt en in de juiste doseringen het technisch ontwikkelingsproces doet plaats vinden, zonder dat dit leidt tot te grote sociale of economische schokken. In dit licht bezien, lijkt het inderdaad de voorkeur te verdienen, de elite in de Verzorgingsstaat in dit stadium te karakteriseren als een ordehandhavende groep. | |||||
[pagina 193]
| |||||
§ 3. Natuurlijke of historische eliteEen historische elite acht het haar taak om haar exclusieve kennis in dienst der maatschappelijke ontwikkeling te stellen. Is de fase, die zij als de definitieve ziet, bereikt dan is haar taak beëindigd. Zij onderscheidt zich dan niet meer van andere groepen en verdwijnt als elite van het toneel. Een natuurlijke elite ziet de superioriteit-inferioriteit-verhouding als eeuwig en onontkoombaar. De bestaande situatie, waarin zij de functionerende elite is, is voor haar al de voltooing der historie. De bestaande structuur is, althans met betrekking tot de elite-functie, de natuurlijke structuur.
Het meest pregnante onderscheid tussen beide categorieën is gelegen in het al of niet onderkennen van een historisch perspectief. Welke rol speelt in concreto de Verzorgingsstaat in de gedachtenwereld van de functionarissenelite? Is zij een doorgangshuis, een fase op weg naar nog een ander type samenleving? Of is zij een eindstadium, een samenlevingsvorm, die mits adequaat gehanteerd en niet van buiten af verstoord, de eeuwen kan trotseren? Het gaat hierbij niet zo zeer om de beantwoording van de vraag wat in feite het toekomstig lot van de Verzorgingsstaat zal zijn. Het in concreto voorspellen van de historische ontwikkeling is iets waar weinigen zich meer aan wagen. Voor het erkennen van het karakter der functionarissenelite wordt iets anders gevraagd, het herkennen van de doeleinden, die de installering van de Verzorgingsstaat hebben gestimuleerd. Is hij gedacht als een semi-permanent gebouw, een noodzakelijke stap op weg naar iets anders? Of is hij ontworpen als een in zich zelf compleet en zichzelf continuerend systeem? Het is betrekkelijk voor de hand liggend, op deze eerste vraag een negatief antwoord te geven. D.w.z. er is geen maatschappelijke of politieke stroming van betekenis, die expliciet stelt, dat de Verzorgingsstaat het doorgangshuis naar fase A + 1 is. En de functionarissenelite doet dit zeker niet. Naar later zal blijken schuwt zij zelfs elke politieke stellingname in dit opzicht. In zoverre is de toekomst inderdaad verleden tijd! Zodoende kan men met vrij grote zekerheid zeggen, dat deze elite zich zelf niet als een historische elite ziet. Kan men nu simpelweg beweren, dat zij dan in de andere categorie valt? Hierop kan met ja geantwoord worden, maar het antwoord dient | |||||
[pagina 194]
| |||||
wel zekere voorbehouden te bevatten. Het is namelijk de vraag in hoeverre men zonder meer kan stellen, dat de Verzorgingsstaat als de natuurlijke samenlevingsvorm gezien wordt. Een natuurlijke vorm is vanzelfsprekend; hij is zo, omdat hij niet anders kan zijn. Hij is geen zaak van persoonlijke of politieke keuze, hij is zo, omdat de ontwikkeling vanuit gegeven uitgangspunten geen andere weg kon nemen. Dat de Verzorgingsstaat het definitieve resultaat is van een natuúrlijke ontwikkeling, wordt echter door geen van zijn voorstanders beweerd. Veeleer zou men kunnen vermoeden, dat bepaalde principiële tegenstanders, met name de Marxisten hem toch nog slechts als het tijdelijke product van een natuurlijke ontwikkeling zouden zien. Maar voor hen is de Verzorgingsstaat zeker geen natuurlijk eindproduct; hij draagt, zoals volgens hen alle niet-socialistische samenlevingen vóór hen, reeds de kiemen van zijn eigen ondergang in zich. Voor de voorstanders is hij een gekozen structuur; het is een verwezenlijkte mogelijkheid, maar het is in principe zeer wel denkbaar terug te keren naar de liberale periode of over te stappen naar een socialistische. Dat dat niet gebeurt, is een kwestie van bewuste keuze, niet één van een onontkoombaar noodlot. Het is in de gegeven situatie gezien als de beste, maar niet als de enig bestaanbare structuur. Daarentegen kan men echter wel het volgende opmerken:
En het zijn nu juist deze deskundigen, over wier positiebepaling het hier gaat. Denkend binnen het systeem en in hun elitefunctie kunnen zij er niet buiten denken of gedacht worden; aldus continueren zij zichzelf. Zolang het systeem er is, zijn zij er. En in het systeem zijn zij dan een | |||||
[pagina 195]
| |||||
natuurlijke elite. Zonder het systeem zouden zij er niet zijn, maar zonder hen zou het systeem er niet kunnen zijn. Het is hun speciale taak de nieuwe orde te handhaven. Zij verzorgen een onmisbare functie, die slechts uitgeoefend kan worden met behulp van bepaalde hulpmiddelen, waarvan de kennis en de hantering aan hen is voorbehouden. Hierbij kan nog opgemerkt worden, dat al is het systeem in het algemeen geen natuurlijk stelsel in die zin, dat er geen ander mogelijk zou zijn, dat het voor hen als functionarissen wel degelijk een zodanig stelsel is. Voor hen is er geen politieke keuze. Zij zijn dan wel een elite in een politiek systeem, maar zij presenteren zich niet als politieke elite. Zij zijn de onmisbare handhavers van een door anderen in het leven geroepen Verzorgingsstaat. Als zodanig stellen zij, dat ze wel een technische, een uitvoerende verantwoordelijkheid dragen, maar geen politieke. De interessante vraag hierbij is of men politieke verantwoordelijkheid kan ontkennen, als men toch een bepaalde vorm van politieke macht uitoefent. Voorlopig lijkt het aanbevelenswaardig de functionarissenelite te kenmerken als een natuurlijke elite in beperkte zin. Volledigheidshalve is het wel goed er de aandacht op te vestigen, dat met deze uitvoerige analyse van de functionarissenelite geenszins gesuggereerd wil zijn, dat deze groep in de Verzorgingsstaat een onomstreden monopoliesysteem zou innemen. Als belangrijke nieuwe groep worden zij hier centraal gesteld. Maar met name in de huidige hoogconjunctuur is het lang niet altijd eenvoudig te onderkennen, wat de werkelijke machtspositie achter hun wetenschappelijke pretentie is. En zelfs van de interne kracht van de pretentie kan men op het ogenblik niet zeker zijn, gezien b.v. het grote verloop uit de overheidsdienst naar de particuliere bedrijven, juist in de hogere rangen. Deze conjuncturele storing mag ons echter niet beletten het structurele elitekarakter te blijven onderkennen. Dit blijft n.l. zo, ook al is de persoonlijke voorbeeldwaarde van de leden der functionarissenelite op het ogenblik gering. | |||||
§ 4. De gronden voor het superioriteitsbesefIn het voorgaande is telkens weer naar voren gekomen, dat een elite macht bezit of pretendeert macht te moeten bezitten. Zij is echter meer dan een machtsgroep alleen, meer dan een organisatorische top, een pressure-group of een lobby. Zij is een elite, omdat zij haar machtspositie legaliseert door te stellen, dat zij de exclusieve rol heeft, in de haar toegedachte of toegekende positie de belangen te behartigen van een groter geheel. En die exclusiviteit berust dan weer op het bezit | |||||
[pagina 196]
| |||||
van speciale inzichten, die aan anderen zijn onthouden. Haar superioriteit berust op het bezit van speciale eigenschappen. Dat de functionarissenelite een groep is met een bepaalde macht is gebleken uit de plaats, die zij in het overheidsapparaat heeft verworven, gecombineerd met de invloed van dat apparaat zelf op de gang van zaken in de samenleving. Is het nu ook een groep, die boogt op een speciale superioriteit? Beschikt zij over kennis of inzichten, die aan anderen zijn onthouden? Het lijkt hier op zijn plaats, de categorieën kennis en inzicht in eerste instantie gescheiden te behandelen. Wat de kennis betreft dient de elite te beschikken over de nodige gegevens op economisch en sociaal gebied. Op economisch terrein betreft dit cijfers over productie, voorraadvorming en afzet in de diverse bedrijfstakken. Gegevens over het prijsverloop, de investeringen, de loonsom, de reserveringen en de fiscale lasten, een overzicht over de investeringen op lange termijn, over de import- en exportpositie; een overzicht over industrialisatieplannen, werkgelegenheid, scholingsgraad en arbeidsproductiviteit; een inzicht in de monetaire situatie, de ontwikkeling op de kapitaalmarkt, mogelijke inflatoire tendensen en de ontwikkeling van het nationale spaartegoed. Op sociaal gebied betreft dit de organisering der sociale zorg, de verdeling der sociale lasten, het opsporen van structurele en verborgen werkloosheid, het houden van een wakend oog op de arbeidsvrede, het meten van de arbeidssatisfactie, het nagaan van de herscholingsbehoefte, de opsporing van de behoefte aan en de mogelijkheid tot de inschakeling van minder volwaardigen etc. Deze opsomming is verre van compleet, maar reeds deze greep doet zien, op hoeveel verscheiden terreinen de elite over kennis dient te beschikken, teneinde haar functie naar behoren uit te kunnen oefenen. In het democratisch staatsbestel is deze kennis echter in principe niet esoterisch. Elk lid der samenleving, dat op één der hier genoemde gebieden zijn kennis zou willen verrijken, kan (in beginsel) inzage verkrijgen van de daartoe benodigde gegevens. Statistische bureaus, voorlichtingsdiensten en departementale bibliotheken kunnen hem vrijwel alles verschaffen, waar zijn hart naar uit gaat. Natuurlijk zullen er ook rapporten en verslagen zijn, die om de een of andere reden een heet hangijzer zijn en die om ongewenste publiciteit te voorkomen tijdelijk of blijvend een vertrouwelijk karakter hebben. Dit is echter zeker niet de algemene teneur. Meestal is de Overheid er zelfs op uit, om voor haar publicaties prijzen te vragen, die ver en ver onder de kostprijs liggen, om zodoende het debiet der rapporten te vergroten. | |||||
[pagina 197]
| |||||
Het merkwaardige feit doet zich echter voor, dat in de practijk dit debiet bijzonder klein is. Rapporten, die verslagen bevatten over vraagstukken van nationaal belang worden verkocht bij aantallen die de honderden veelal niet te boven gaan, terwijl voor de nauwelijks dikkere, maar veel duurdere jaargangen van damesweekbladen de oplagen in de honderdduizenden lopenGa naar eind20. Het is ongetwijfeld zo, dat een groot deel der met democratische rechten gezegende staatsburgers weinig oprechte belangstelling hebben voor de in deze rapporten weergegeven feiten. Een groot aantal, dat wel belangstelling heeft op dit gebied, realiseert zich niet, dat die rapporten iets zouden kunnen bevatten, dat van hun gading zou kunnen zijn. Dit neemt echter niet weg, dat de hierbedoelde verslagen voorlichtingsmateriaal van de eerste orde kunnen zijn, voor een kerngroep van geinteresseerde leken. Inderdaad zijn zij dit ook wel, zo niet direct, dan toch wel indirect via bespreking en verkorte weergave in de opiniepers. Maar in feite kan dit gehele materiaal eerst tot zijn recht komen, indien men op de hoogte is van de doeleinden, die de verzamelaars ervan voor ogen hebben gestaan. Eerst dan krijgen de feiten een betekenis in een groter geheel, worden zij interpreteerbaar en bediscussieerbaar, m.a.w. eerst dan krijgen zij waarde in een democratisch systeem. Maar dit op de hoogte zijn met de theoretische achtergrond der feitenverzameling vraagt een deskundigheid, die de gemiddelde lezer niet bezit. Het rapport blijft daardoor letterlijk en figuurlijk voor hem een gesloten boek. Het is het echter niet voor de betrokken deskundigen, in wier opdracht de gevraagde gegevens zijn verzameld. De voor allen zichtbare feiten zijn tot op grote hoogte alleen voor hen interpreteerbaar. Dit is zeker niet een door hen gezocht effect, maar het is in feite wel een zeer effectieve barrière, die het inzicht in hun werkzaamheden bemoeilijkt. De beleidsdocumentatie van en voor de overheid is hierdoor in de practijk van de democratische geleide samenleving een boom, die zijn vruchten vnl. afwerpt in het eigen tuintje waarin hij geplant is. De functionarissenelite bezit het inzicht om de feiten te interpreteren, vergroot daardoor haar inzicht, is in staat tot een nog genuanceerder stellingname, vraagt om nòg genuanceerder voorlichting, krijgt nòg deskundiger rapporten en wordt nòg deskundiger en beweegt zich zodoende in een klimmende maar steeds nauwer wordende spiraal van wetenschappelijke gespecialiseerdheid. Zodoende is het voor de auteurs van de hier besproken rapporten steeds moeilijker zowel de algemene voorlichting als de gespecialiseerde beleidsbehoefte tegelijk te dienen. Het is niet onwaarschijnlijk, dat binnen een | |||||
[pagina 198]
| |||||
gegeven budget de neiging zal bestaan, de eerste eis aan de tweede op te offeren. Immers het commentaar op het geleverde rapport en eventueel het fiat voor het budget voor het komende rapport komen uit de hoek der tweede en niet uit die der eerste instantie.
Door de bevoorrading met voor allen beschikbare, maar voor weinigen verteerbare kennis, heeft deze elite zich reeds een extra fundament van beschikbaar inzicht geschapen. Maar waarop berust nu dit superieure apperceptievermogen, waardoor alleen zij in staat is die gegevens te gebruiken voor een technisch verantwoord beleid? Alvorens deze vraag te beantwoorden, kan zekerheidshalve worden opgemerkt, dat deze superioriteit niet per se een persoonlijke superioriteit behoeft te zijn. Een lid der functionarissenelite kan zich blind staren op in het systeem niet relevante feiten, hij kan gegevens verkeerd interpreteren, hij kan een onjuist beleidsadvies geven. De superioriteit is niet de meerwaardigheid van een groep met hogere I.Q.'s gezegenden. Die wegwijsheid nu, kan berusten op verregaande specialisatie, het jarenlang op een bepaald terrein gewerkt hebben en tevens op een vooropleiding, die het denken in het systeem heeft aangeleerd. De kennis van het juiste idioom is in alle gevallen onontbeerlijk. Slechts met behulp daarvan is de inhoud van de rapporten der collega-deskundigen verteerbaar. De juristen hadden reeds lang vóór de Verzorgingsstaat op dit gebied een grote naam verworven; in de huidige verhoudingen hebben economen en sociologen niet geaarzeld hen op dit gebied te volgen, zo niet te overtreffen. Maar deze aparte taal is niet zo maar een geheimdoenerij. De in dit verband ontwikkelde terminologie, ook al zal zij wel eens nodeloos ingewikkeld zijn, is de uitdrukking van een wetenschappelijke, maar exactheid strevende denkwijze. En hier raken we het kernpunt van de elitepretentie der functionarissen. Hun speciale inzicht is een wetenschappelijk inzicht. Hun adviezen en beslissingen zijn niet zo maar politieke activiteiten. Het zijn evenmin simpele administratieve werkzaamheden voortvloeiende uit politieke beslissingen. Het is de beleidsadvisering, op basis van een gespecialiseerd wetenschappelijk inzicht. Hun functie is hiermee essentieel verschillend van die van de ‘noblesse de robe’ van de liberale periode, de departementale juristen. Deze hadden de uitvoerende taak de politieke beslissing in de juridisch juiste vorm te gieten. Ongetwijfeld zullen zij daarbij achter de schermen weleens van de gelegenheid gebruik gemaakt hebben, op bepaalde details een stempel te drukken, dat mogelijkerwijs een eigen politiek karakter had. Maar | |||||
[pagina 199]
| |||||
volksvertegenwoordiging en partijleiding telden genoeg juristen, om dit verschijnsel zo nodig op adequate wijze te bestrijden, en als het inderdaad het karakter van een wet of besluit politiek beïnvloedde, dan werd dit in ieder geval in een volgend stadium in de practijk duidelijk en was dan opnieuw voor revisie vatbaar. Maar met dat al bleef het toch een randverschijnsel, een speling in het systeem. De beslissingsmacht en de beoordelingsbevoegdheid waren elders voldoende verankerd om uitwassen te voorkomen. In de Verzorgingsstaat is de deskundigheid van de adviseur zodanig, dat juist op het terrein van de beoordelingsbevoegdheid moeilijkheden kunnen rijzen. De deskundigen op gelijk niveau vindt men niet in de eerste plaats in de Kamers, niet in de partijleidingen, noch in de redacties, maar in de overheidsdiensten, de publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties en de beheercommissies. Hun advies weegt in de politieke discussie, omdat het niet als politiek advies, maar als wetenschappelijk advies gebracht wordt. De discussie is dientengevolge niet zomaar een politieke, maar tevens een wetenschappelijke discussie.
Zo zegt Hartog van het centraal economisch plan: Na tot een meer gedetailleerde vorm te zijn uitgewerkt en na confrontatie met de zienswijze van vertegenwoordigers van overheid, bedrijfsleven en economische wetenschap wordt het C.E.P. aan de R.E.A. aangeboden. Het door deze Raad goedgekeurde plan wordt doorgaans aan het begin van het planjaar gepubliceerd. In deze publikatie vindt men geen voorstellen over de te voeren economische politiek. Voorzover deze uit de resultaten van de planberekeningen voortvloeien worden zij langs interne weg, via het interdepartementale overleg, doorgegeven. Of het dit inderdaad is, is een later nog nader te analyseren kwestie. Maar het wordt als zodanig gebracht en de gehele aankleding en entourage versterken deze gedachte. De functionarissenelite is hiermede gestempeld tot een wetenschappelijke elite. Wat zij brengt heeft een wetenschappelijke watermerk. De beoordeling van het gebrachte is daardoor in principe voorbehouden. aan groepen van adequate wetenschappelijke standing. Leden van die groepen kunnen ook wel in het politieke apparaat worden aangetroffen, maar dan min of meer toevallig. De politieke selectie loopt niet langs wetenschappelijke schijven. | |||||
[pagina 200]
| |||||
Samenvattend: In de Verzorgingsstaat wordt een deel van het beleid bepaald door wetenschappelijke overwegingen in het economische en sociologische vlak. Voorbereiding, advisering en vormgeving van deze maatregelen zijn rechtens toevertrouwd aan de wetenschappelijke specialisten, die over de benodigde kennis en het adequate inzicht beschikken. De controle op hun handelingen voorzover die langs politieke kanalen gaat, berust bij personen, die slechts toevalligerwijze over de benodigde beoordelingsuitrusting beschikken. Daarmede is gegeven, dat de wetenschappelijke specialisten inderdaad een elitepositie bekleden, maar met de extra toevoeging, dat hun superioriteit gebaseerd is op een exclusief wetenschappelijk inzicht. Keren we nog eenmaal terug naar het beeld van het schip van staat. Hoe is dit in de Verzorgingsstaat? De rol der politieke ontdekkingsreizigers is van weinig belang meer, het schip is een lijndienst, men is het eens over het punt van bestemming. De kapitein-eigenaar van het schip is nog steeds de ondernemer. Een zich uitbreidende economie, een stijgende productie en een gezonde investering zijn nog steeds de bakens waarop hij vaart. Maar zijn schip is een wereld op zichzelf geworden. De radardeskundigen loodsen hem door de mist, hij vaart niet meer op de open zee der vrije markt, maar door de nauwe wateren der geleide economie. Deskundige loodsen staan hem bij op alle plekken waar ondiepten dreigen en zij zijn het in feite, die het schip voor de ondergang moeten behoeden. En hun deskundigheid is zo groot, dat zij niet meer onmiddellijk vervangbaar zijn. De kapitein kan, als de nood aan de man komt, niet zonder de loods. Zijn deskundige elite stuurt zijn schip bij hem, voor hem en als het moet, zonder hem. | |||||
§ 5. De theemutsgroepAansluitend bij het in hoofdstuk V gestelde over structuur en uitstraling van elites, kan men over de functionarissenelite het volgende opmerken: Zij vertoeft in het z.g. derde stadium, dat der ordebewaring. Zij heeft daarvan ook de kenmerken: hiërarchische opbouw met bureaucratische trekken. De structuur is in de ruimste zin die van het overheidsapparaat. Toch kan men niet zeggen, dat de functionarissenelite in een ambtelijk keurslijf is gedwongen; als wetenschappelijke groep werkt zij veel in stafverband, in werkgroepen en commissies. (Daar doorheen loopt zelfs een uitgesproken menings- en coterievorming in de sfeer der informele organisatie.Ga naar eind22) Wat zij uitbrengt zijn ook geen ambtelijke regels zonder meer, maar adviezen en aanbevelingen. | |||||
[pagina 201]
| |||||
De groep heeft geen behoefte meer aan werfkracht. Zij is gevestigd genoeg om zich te kunnen distantiëren en zich een bescheiden esoterie te permitteren. Inwendige spanningen kunnen worden opgelost door promotie of de vorming van sub-commissies, nieuwe diensten of zelfs nieuwe departementen. Het ambtelijke kader waarin de functionarissenelite werkt doet haar betrekkelijk weinig behoefte hebben aan een theemutsgroep. Deze is in de gegeven situatie dan ook zeer summier. Daarbij komt, dat de elite in de democratische entourage altijd als elite een min of meer illegaal bestaan leidt. Zij kan zich bijna niet openlijk als elite adverteren of voor zich zelf propaganda maken. Dit verhindert dan ook goeddeels het ontstaan van een volgelingengroep. Voorzover een wetenschappelijk gevormde ambtenarengroep toestroming heeft, zal het vnl. zijn uit: 1. De niet wetenschappelijk gevormde lagere ambtenarenstrata. Deze doorstroming is niet eenvoudig en wordt ook niet gestimuleerd. Men reserveert bij voorkeur de wetenschappelijke rangen voor academisch gevormden. Vooral de oudere ambtenaren in de lagere rangen zijn veeleer een critische, dan een response-group. Toch is er wel een vliesdunne laag van jongere ambtenaren, die b.v. via het werkstudentschap tracht de stap naar de wetenschappelijke elite te verrichten. Zij heeft een anticiperende mentaliteit, die als positief betiteld zou kunnen worden. 2. De wetenschappelijk gevormde nog-niet-ambtenaren strata. Het betreft hier vnl. jonge afgestudeerden, die door de aard van hun studie (vooral bij de sociologie spreekt dit sterk, maar toch ook wel bij juristen en economen) een gerede instapmogelijkheid hebben vooral bij de overheid. Zij leren op de universiteit reeds de technische aanpak, die hen in het dienstverband te stade kan komen.
Dit betreft dus in de theemutsgroep een soort binnenste laag van personen, die eenmaal tot de elite zelf hopen te behoren. Daaromheen is echter nog wel een wijdere groep, die vooral door hun functie in bepaalde apparaten als response-group dienen. Men denke hier aan allerlei beroepsorganisaties in het bedrijfsleven, aan de vakbonden, aan de verzekerings-maatschappijen en aan de banken, die door duizend organisatorische draden met de functionarissenelite zijn verbonden en in publicistische uitwisseling en in commissie- en vergaderverband een klimaat hebben opgebouwd, waardoor de functionarissenelite op temperatuur blijft. Het geheel overziend kan niet ontkend worden, dat de theemutsgroep hier, vergeleken met andere elitesituaties, betrekkelijk weinig warmte ontvangt en dan ook evenmin teruggeeft. Er is weinig geanimeerdheid, verknochtheid, idealisme of martelaarschap in de verhouding over en weer. Maar in alle koelheid kan er | |||||
[pagina 202]
| |||||
daarom nog wel sprake zijn van toewijding, plichtsbesef, trouw en doorzettingsvermogenGa naar eind23. Met de functionarissenelite is dan de laatste in deze studie optredende elite ten tonele gevoerd. Terugziend, kan niet ontkend worden, dat onder de naam elite wel een bijzonder bont gezelschap is bijeen geraapt en men kan betwijfelen of met name onze keurige overheidsdiensten het nu wel op prijs zullen stellen hun dienaren onder één noemer te zien gebracht met de woeste volgelingen van Jan van Leiden of met Hitlers edelgermanen. Misschien kan het hun tot troost strekken, dat zij geheel aan de andere kant staan in de hier gegeven elitescala. De eerbied voor de wetenschap is in onze samenleving zo diep geworteld, dat haar gediplomeerde dienaren weinig moeite hoeven te doen, om zich nadrukkelijk als elitegroep voor te stellen. Zij behoeven betrekkelijk weinig vrees te koesteren dat hun, overigens goed in vakjargon verpakte kennis, door ondeskundige buitenstaanders ter discussie zal worden gebracht. Als nieuwe elite zijn zij door de achterdeur binnengekomen en in de achterkamer gebleven. Zij zijn niet in het nieuws zoals ruimtevaarders, wielrenners, prinsessen en filmsterren. Zij schipperen onopvallend, zoals Ter Braak reeds voorspeldeGa naar eind24. Maar aan het belang van de achterkamer doet dat verder weinig af. Qua rol voldoen zij aan de definitie: Een deelgroep, die de rol opeist de geboden, die de structuur, functies of ontwikkeling van de grotere samenleving bepalen, te kennen, te verwezenlijken of te handhaven.
Voor hen zou men de definitie uiteindelijk kunnen vernauwen tot: De semi-ambtelijke topgroep, die als ordehandhavende ‘natuurlijke’ elite de op wetenschappelijke deskundigheid gebaseerde rol heeft de geboden, die structuuur en functie van de geleide nationale samenleving bepalen, te kennen en te handhaven. |
|