| |
| |
| |
De Bruine Kiekendief.
| |
| |
| |
De kiekendieven.
De gemakkelijkst waar te nemen roofvogel en tegelijk de meest karakteristieke voor ons kikkerland is de bruine Kiekendief, ook bekend onder den naam van Rietwouw. In Brabant en het Overmaassche heet hij Koop, in Friesland Hanenschrobber (Hoanskrobber). Voor Hollandsche en Utrechtsche visschers is hij de ‘Krem’ bij uitnemendheid. Wanneer een vogel van die echte volksnamen heeft, dan is dat een stellig bewijs ervoor, dat hij veel voorkomt en gemakkelijk waar te nemen is.
Nu moet ge dat ‘gemakkelijk’ niet al te letterlijk nemen. Er komt natuurlijk wat inspanning en oplettendheid bij te pas en als ge wat meer wilt zien, dan den vogel, rondvliegend over 't veld, dan moet ge weer het schuitje in en tusschen de biezen. In Augustus zwerven zij het meest rond, in Mei en Juni zijn ze om en bij hun nest te bestudeeren.
Gij kunt beginnen met in moerassige streken te kijken langs de toppen van het riet of van de elzeboschjes en dan kan 't niet missen, of ge zult vroeger of later daar wel eens een donker gekleurden vogel zwevend zien rondvliegen. Nu en dan beweegt hij even zijn vleugels, maar meestal houdt hij ze stil uitgespreid. De eindpunten der slagpennen zijn licht omhooggekruld, zoodat het silhouet van den vliegenden vogel een
| |
| |
mooie arabesk-figuur wordt. Hij is iets grooter dan een kraai en kleiner dan een reiger, maar die hebben lang zoo'n mooie vlucht niet: de kraai met zijn slagpennen ver van elkander als vingers van een wijd uitgespreide hand, de reiger met zijn breede, holle vleugels.
Ook de kleur levert een uitstekend kenmerk op. Als het zonnetje ons een beetje helpt, dan zien we duidelijk de prachtige kastanjebruine tint van rug en romp; vooral aan de buikzijde en de bekleeding van de pooten. Het onbevederd gedeelte van de pooten en de teenen zijn geel, maar de scheenbekleeding, de broek, is altijd van dat prachtige kastanjebruin of, beter nog, eekhoorntjesbruin. De kop en keel zijn heel mooi geel met koperroode lengtestrepen en er is ook een gele rand langs den voorrand van de vleugels. Naarmate de vogels, mannetjes zoowel als wijfjes, ouder worden, krijgen deze lichte tinten de overhand en breiden zich gaandeweg over rug en borst uit, zoodat oude kiekendieven er bijzonder mooi kunnen uitzien. Vleugels en staart zijn grauw, de eerste het donkerst.
Ik heb eens een ouden kiekendief waargenomen, die 's morgens vroeg boven op een molenwiek in 't zonnetje zijn toilet zat te maken. Daar doen alle roofvogels veel aan - 't is een trek, die ze gemeen hebben met de katten - en als je ze zoo aantreft, kun je ze overheerlijk lang begluren. Het was een groot genot, dat dier bezig te zien, telkens als hij zijn kop bewoog, zag je het goud van den schedel blinken. Onder de uitgespreide vlerken was een mooie heel lichtbruine vlek en de dekveeren van den vleugel gingen van het diepste bruin over tot bijna zuiver wit. Tweemaal reed er een stoomtram langs hem heen, zonder dat hij zich er in 't minst om bekommerde, de vrouw van den molenaar imponeerde hem ook niet bijzonder, maar toen ze aan het kletteren ging met haar vaatwerk, sloeg hij ijlings op de vlucht. Zij krabde met een cent haar ijzeren pot schoon.
Nu zou je zoo oppervlakkig meenen, dat die bruine kieken- | |
| |
Foto R. Tepe.
Nest van den Bruinen Kiekendief.
| |
| |
dieven een overheerlijk leventje hebben, want ze vestigen zich in de moerassen en dat zijn de dierenrijkste plekjes van de wereld, enkele stukjes zee en strand misschien uitgezonderd. Toch valt dat niet mee, als je eens een poosje let op een jagenden rietwouw, dan blijkt het, dat ook hij een vrij harden strijd om het bestaan heeft te voeren.
Vroeger heb ik al eens verteld, hoe moeder koet hem natplenst, als hij haar jongen belaagt. Eenden doen al net zoo; ik heb eens een slob een waterwerk zien opwerpen, waar ik versteld van stond. Zelfs bijten ze naar hem en daar moet hij niets van hebben, want hij is noch sterk, noch behendig genoeg, om het tegen zoo'n verwoede Megaera, die zwaarder en grooter is dan hijzelf, op te nemen.
Als een broedende fuut hem ziet aankomen, dan blijft hij òf op 't nest zitten en presenteert hem den rechten scherpen snavel, òf hij duikt overhaast onder, na eerst een hoop modder over zijn eieren gescharreld te hebben en daar kan de kiekendief dan niet uit wijs worden, want overslim schijnt hij ook al niet te zijn. Er zijn heel wat vogels, die dat kunstje van eieren toedekken verstaan: koeten, dodaarsjes, waterhoentjes en eenden zijn er heel vlug mee.
't Is verbazend, zoo dikwijls als een kiekendief weer platzak opvliegt, als hij in 't riet was neergeschoten. En dikwijls wachten hem nog erger dingen. Als de kraaien, de gewone zwarte kraaien, hem in 't vizier krijgen, dan komen ze met hun beiden tegen hem opdringen en verdrijven hem met vleugelslagen uit hun jachtveld, waar zij het monopolie van eierdieverij meenen te bezitten.
Nu komt hij bij ongeluk in den hoek waar de zwartkopmeeuwen broeden, met opzet zal geen enkele kiekendief zich daar zoo openlijk vertoonen. ‘Alarm’ schreeuwt er een en nu is in een ommezien de heele bruingemutste bende onder de wapens. Schreeuwen geen gebrek en opdringen en boksen, zoodat de arme kiekendief blind van zenuwachtigheid een goed
| |
| |
Foto R. Tepe.
Jonge Bruine Kiekendieven op 't nest.
| |
| |
heenkomen zoekt en zoodoende terecht komt in het gebied van de zwarte sterns, die hem nog vinniger te lijf gaan, zoodat hij den brui geeft van 't rietveld en tusschen de orchideeën en koekoeksbloemen van het hooiland gaat uitkijken naar wat eieren van grutto's en tureluurs.
Daar vliegt al verschrikt een tuutje op. Angstig roept hij om hulp en die blijft niet uit, want daar schiet al een schorre kieviet uit de lucht neer op den bruinen roover en al heel gauw komen er nog meer aanzetten. Die zijn nog lastiger dan de meeuwen, onze kiekendief gaat dus weer op den loop en zoekt een rustig hoekje in 't riet, om wat op zijn verhaal te komen.
Hij kent nu de kaart van 't land en weet tenminste, waar hij niet moet wezen. Nu maar nog voorzichtiger genaderd, nog dichter langs de riettoppen geslopen, desnoods een klein stukje te voet afgelegd, op die hooge pooten kun je gerust door het moeras loopen en zoo kan het lekkere ei of het malsche jong nog worden verkregen. En in 't ergste geval kan hij ook nog zijn toevlucht nemen tot het allemansvoer van de vleescheters: kikkers en muizen. Ik heb ook eens een half afgevreten ringslang op een rietwouwennest gevonden en dekschilden van een watertor.
Zijn nest bouwt de bruine kiekendief tusschen het riet en zijn eieren worden wel eens gestolen door de kraaien. Meestal bouwt hij zijn nest zelf, maar hij neemt ook wel eens een geïsoleerd koetennest in bezit. De bodem wordt gestoffeerd met enkele veertjes en daar komen dan de vijf eieren te liggen. Die zijn heel lichtblauw, bij wit af, en slechts zelden ietwat gestippeld.
De jongen zien er verre van liefelijk uit, maar dat komt, doordat ze een gelegenheidsgezicht zetten bij het photografeeren. Zoo klein als ze zijn, kunnen ze al geweldig dreigen en blazen en met hun groote oogen en de vaalblauwe washuid, in rimpels geplooid om den vinnig gebogen snavel, herinneren
| |
[pagina t.o. 416]
[p. t.o. 416] | |
FOTO A. BURDET TEXEL, 14 JUNI 1912.
ASCHGRAUWE KIEKENDIEF ♁
| |
| |
Foto R. Tepe.
Nest met jonge Bruine Kiekendieven.
| |
| |
zij onweerstaanbaar aan de wreedste roofridder-typen uit de Middeleeuwen. Een veerenkrans om de oogen herinnert sterk aan de uilen, deze krans is bij oude vogels ook aanwezig, maar niet zoo duidelijk te onderscheiden als bij de jongen.
Soms ziet ge in 't moeras een roofvogel rondvliegen, ongeveer even groot als de bruine kiekendief, maar veel lichter van kleur, de geheele rugzijde en ook de veeren van de broek blauwachtig aschgrauw. Dat is dan 't mannetje van den blauwen of misschien ook wel van den aschgrauwen kiekendief. De wijfjes van deze beide vogels zijn over 't geheel vlekkig bruin en lijken dus wel op die van den bruinen kiekendief, maar ze zijn er toch direct alweer heel gemakkelijk van te onderscheiden, doordat ze witte staartdekveeren hebben en die zijn bij den bruinen kiekendief altijd bruin.
De aschgrauwe en de blauwe kiekendief lijken zeer veel op elkander, vooral de wijfjes. Het mannetje van den aschgrauwen heeft over zijn kleine slagpennen een paar duidelijke zwarte dwarsbanden; éen daarvan ligt verscholen onder de vleugeldekveeren, maar de andere is zeer gemakkelijk te zien, zelfs als de vleugel in rust is saamgevouwen en op den uitgespreiden vleugel op onze foto valt hij al zeer duidelijk in 't oog. Ook mist de blauwe kiekendief vaak de dwarsstrepen op den staart, die bij den aschgrauwen altijd zeer duidelijk zijn.
De wijfjes zijn heel moeilijk te onderscheiden, vooral ook doordat hun kleed alweer met den leeftijd verandert. Een vast onderscheidingskenmerk, dat zoowel geldt voor de mannetjes als voor de wijfjes, is dit: bij den blauwen kiekendief zijn de buitenvlaggen van de vijf eerste groote slagpennen naar hun top toe plotseling versmald, bij den aschgrauwen is de vijfde slagpen gewoon. Maar zoo iets krijg je alleen te zien, als je den vogel in de hand hebt of wanneer je verscholen zit in de onmiddellijke nabijheid van 't nest.
Dat is nog al eens te doen, want die kiekendieven broeden
| |
| |
door 't heele land en de aschgrauwe vooral heeft dikwijls zijn nest in de groote duinvlakten van onze Waddeneilanden. In 1912 broedden er op den Westhoek van Terschelling niet minder dan vier paren, Texel heeft meestal ook een paar of vier. Op Schiermonnikoog zagen wij er een, die juist een zilvergrijze zeezwaluw had gedood en op Terschelling liet er een voor ons een krombekstrandloopertje in den steek, nog warm. Hieruit blijkt voldoende, dat ze behalve muizen, ratten en hagedissen ook vogels vangen en dat ze zelfs de vlugste kunnen overrompelen.
Ze nestelen, als alle kiekendieven, op den grond, liefst tusschen duindoorns of hooge heidestruiken en een heel mooi nest vonden we in een moeras, dicht begroeid met galigaan, een hoog rietgras met stekelige bladranden, die gemakkelijk de onbeschermde hand tot bloedens toe kunnen snijden.
Een nest in hooge hei lag dicht tegen een helling en nu ging 't heel gemakkelijk, om daar van stokken en plaggen een schuilhutje te bouwen, dat éen leek met den heuvel. 't Was een groot genot, daar uren achtereen te zitten en de roofvogelhuishouding gade te slaan. De jongen, in hun witte dons, zaten stil op 't nest of hapten naar voorbij gonzende vliegen. In de vlakte rondom 't nest zongen nog allerlei vogels, al was 't ook reeds Juli: duinpieper, veldleeuweriken, grasmusschen en kneutjes. Nu glijdt een schaduw over 't nest, nog eens en nog weer en 't volgend oogenblik staat daar de kiekendief, het wijfje, op hooge pooten. Ze kijkt onderzoekend in 't rond, de veerenkransen om de oogen zijn bijzonder duidelijk. Dan trekt ze iets stuk, dat ze onder den voet hield en de jongen eten daarvan. 't Volgend oogenblik is zij verdwenen. Het mannetje kwam lang zoo dikwijls niet op 't nest als 't wijfje. Wel bleef hij soms minuten lang boven de broedplaats rondzweven en dan was het heel mooi te zien, hoe hij evenals alle kiekendieven onder 't vliegen de pooten recht achterwaarts gestrekt houdt langs den staart heen, zooals alle steltloopers doen.
| |
| |
Een vierde kiekendievensoort vertoont zich soms in ons land, n.l. de steppenkiekendief, die thuis hoort in Noord- en Oost-Europa en 't aangrenzend gedeelte van Azië. Hij lijkt zeer veel op den aschgrauwen en heeft ook de vijfde slagpen niet ingesneden. Zijn staartdekveeren zijn echter niet zuiver wit, maar met grijze of rosse vlekken.
|
|