wensch ik u een mooien, helderen morgen toe met een heel licht neveltje in de zilveren wilgeblaren, heldere waterdroppels aan ieder grassprietje, aan iedere bladspits, en bonte bloemen zonder tal langs de oevers, in het water en op de drasse plekken: gele lisschen, blauwe vergeetmijnietjes, roode koekoeksbloem, bonte orchideeën, teer rose waterviolieren en de fijne heerlijkheid van de waterklaver. De Amsterdammers zijn maar goedaf, dat ze dit allemaal zoo ‘sous la main’ hebben.
De koet-eieren zijn heel licht koffiebruin met fijne donkerbruine stippen en de koetenjongen zijn kleine zwarte duiveltjes met roode bosjes op hun kop, die echter na een paar weken verdwijnen en dan gaat het jonge dier er al gauw gewoonkoeterig uitzien. Het familieleven is even innig als bij de waterhoentjes en zeer lang blijven de jongen onder de hoede der ouden, die ze met waren heldenmoed beschermen en verdedigen.
We hebben daar eens een mooi staaltje van gezien. Een koopman, een rechter en ik hielden ons zwerfdagje op het Naardermeer. Het had heel wat moeite gekost, om tegelijk een vrijen dag te hebben, maar nu was het zoover en we zaten nu gezellig in een bootje in den grooten plas tusschen Amsterdam en Bussum. We hadden nog een roeier bij ons, zoodat we beschikken konden over acht oogen en bovendien waren er nog twee verrekijkers, zoodat er, naar wij meenden, niet veel aan onze aandacht ontsnapte. We waren goed wakker en wisten alle vier, dat er geen blaadje verschuift, geen droppeltje opspat, zonder oorzaak.
En toen we nu een halven kilometer van ons af ineens een heele watermassa in 't zonlicht fonkelend zagen omhoogspatten, was dadelijk stilliggen en uitkijken het parool en nu kwamen de kijkers te pas. Een oude koet met jongen was een eindje uit het beschermend riet de wijde plas opgegaan en werd nu belaagd door een grooten roofvogel, den bruinen kiekendief, den tiran der moerassen.