Wel davert het niet door den omtrek als dat van lijster of leeuwerik, maar het blijft toch ook niet beperkt tot de eigen omgeving. Je hebt van die vogels, die geheel voor zichzelf zingen, zooals de Vlaamsche gaai, de vliegenvanger, de tapuit, maar het paapje strekt zijn ambitie al verder uit. Hij luistert naar zijn buurtgenooten, de grasmusschen en de kneutjes, hun lied wekt ook het zijne, en hij verstout zich zelfs hen te imiteeren, wat hem ten opzichte van de grasmusch wel eens gelukt, want diens talent verheft zich niet ver boven het zijne, maar het robijntje na te doen, dat moet hij toch liever maar niet probeeren.
Hij heeft een kameraad, die in leefwijze en manieren weinig van hem verschilt, maar een heel ander uiterlijk heeft. Dat is de roodborst-tapuit. Dit vogeltje heeft kop en keel heelemaal zwart, zoo zwart als 't maar zijn kan. In den nek heeft hij een paar groote plekken wit en ook op de vleugels heeft hij flinke witte spiegels en dan is zijn borst prachtig rood. Alleen 't mannetje is zoo mooi; 't wijfje heeft een bruinen, zwartgestreepten kop en is aan de onderzijde roestkleurig. Toch heeft zij ook witte vlekken aan nek en vleugels, al zijn die kleiner dan bij 't mannetje.
Deze roodborst-tapuit komt door 't heele land voor, maar 't meest in heide- en duinstreken, vooral veel op Walcheren, waar ik op éen morgenwandeling drie huishoudens aantrof.