maand lang plezier van hebben door op een meter of zes afstands een rustig schuilplaatsje te betrekken. Men kan dan o.a. waarnemen dat de ijsvogel wel meestal langs den waterweg zijn nest bereikt, maar ook komt hij wel eens aanzetten midden door het bosch heen, al schreeuwend, met zijn visch in zijn bek.
Ze blijven het heele jaar door bij ons en als er 's winters een enkelen keer eens een paar vorstweken komen, dan vertoonen ze zich veel bij wakken en bijten en daar hebben ze ook hun naam gekregen. Misschien ook hebben we hem uit 't Duitsch vertaald. De Engelschen en Franschen hebben minder kille en armoedige namen bedacht: Kingfisher en Martin-pêcheur.
Tot dezelfde groep van vogels waar de ijsvogel bij gerekend wordt, behooren nog een paar zeldzame verschijningen, de bijenvreter en de scharrelaar, die beide een enkelen keer in ons land gezien zijn en de hop, die hier broedt, maar o, zoo zeldzaam.
Telkens probeert zich een huishoudingtje te vestigen hier aan den duinkant; dan hooren we een poosje het merkwaardige, korte, staccato geroep van ‘hoep, hoep’, maar daar blijft 't bij. Of je krijgt er eens een, die door een ‘liefhebber’ is doodgeschoten.
In Brabant en Gelderland heeten ze meer voor te komen, maar sedert ik mijn vrienden daar gevraagd heb, mij te waarschuwen, wanneer ze er een nest wisten, heb ik er nog niets van gehoord. 't Zou anders wel de moeite waard zijn, om den prachtigen vogel met de zonderlinge kuif eens nader te leeren kennen.
Het nest moet gezocht worden op den grond, in holten of oude boomstronken en er wordt van verteld, dat 't verschrikkelijk smerig moet zijn, doordat de hop 't nooit reinigt - ongeveer hetzelfde als wat van den draaihals van Duitsche zijde verteld werd. Intusschen heb ik ook alweer ergens gelezen, dat een hop heel braaf zijn nest schoon hield, dat hij in een nestblokje gebouwd had. Opgelet dus!