| |
| |
| |
De gierzwaluw.
Dit is het zwarte dier, dat 's zomers in de steden zooveel lawaai maakt en eigenlijk niet eens een zwaluw mag heeten, al lijkt het er door zijn lange vleugels en zijn manier van voedsel te verzamelen ook nog zoo op. Er zijn evenwel bijzonderheden van anatomischen bouw, die gemaakt hebben dat deze vogel niet alleen uit de familie der zwaluwen maar zelfs uit de orde der zangvogels is uitgestooten en nu in de wetenschap terecht gekomen is, in een buurtje tusschen de koekoeken en de uilen in, waar de nachtzwaluw of geitenmelker, die we straks zullen ontmoeten, hem gezelschap houdt. Dit zijn dingen die ‘pour les profanes’ nu niet van zoo heel veel belang zijn, maar dit boek komt ook in handen van ingewijden en daarom moet ik oppassen.
Doch ook de wandelaar kan wel bespeuren, dat we hier niet met een echte zwaluw te doen hebben. Deze gierzwaluw toch bemoeit zich nooit met metsel- of graafwerk; hij maakt onder dakpannen of in gaten aan muren een nest, dat maar heel weinig te beduiden heeft en veel slordiger is dan dat van musch of spreeuw. In den zomer van 1904 hebben zij in nog grooter aantal dan gewoonlijk genesteld in de kapiteelen der pilasters van het Koninklijk Paleis op den Dam, drie of vier nesten per stuk. Ik heb daar in Juli, in de eerste week van de
| |
| |
groote vacantie eens een half uurtje naar zitten kijken. Hon-
De Gierzwaluw.
derden van die zwarte dieren vlogen onder luid gekrijsch af en aan en daar stond midden in het groote grijze gebouw, dat
| |
| |
meer dan eenig ander verdient, om door de vogels voor een rots te worden gehouden.
Het is maar te hopen, dat ze het niet te bont maken, want hun uitwerpselen vormen onwaardige witte vlakken op het deftig donkergrijs van ons wereldwonder en konden den hoofd-intendant wel eens een schoonmaak-initiatief bezorgen. Als het zoover komt, dan hoop ik dat hij mijn vogels genadig zal behandelen of wat nog beter is, dat hij schoonmaakt voor midden April of na midden Augustus. Ik geloof ook wel, dat dat de goede tijd ervoor is; in ieder geval zou het mij spijten, als de dieren van die gemakkelijke waarnemingsplaats verdreven werden.
De gierzwaluw heeft weinig beminnelijks, maar hij is in zeer veel opzichten een uiterst merkwaardige vogel. Hij is er in geslaagd, zich in steden en dorpen een bestaan te verzekeren naast de spreeuwen en de musschen en blijft in conflicten met deze brutale en gewiekste dieren veelal overwinnaar. Als hij aankomt in 't laatst van April, dan zijn zij al lang bezig met nestelen en als zij dan plaatsen betrokken hebben, waar hij zelf zin in heeft, dan jaagt hij ze zonder complimenten weg en wagen zij het, zich te verzetten, dan kunnen zij kennis. maken met zijn scherpe klauwtjes en zijn klein vinnig snaveltje.
Het veroverde nest wordt doodeenvoudig in beslag genomen en een beetje bijgewerkt en stevig gemaakt, door den rommel wat bijeen te plakken met een speekselachtig kleefvocht, dat in verharden toestand wel lijkt op vliesjes van verdroogde gelatine. Dit gebeurt zoowel in de stad als op het land, gij moet u noch door 't Koninklijk Paleis noch door den naam torenzwaluw van de wijs laten brengen en gaan denken dat onze vogel alleen op torens en hooge gebouwen nestelen zou. Ge vindt zijn nesten evengoed onder de pannen van lage schuurtjes en zelfs wel een enkele maal in holle boomen of in nestkastjes, dus volkomen op dezelfde plaatsen waar musschen en spreeuwen hun nesten bouwen.
| |
| |
Ook jaagt hij lang niet altijd hoog in de lucht, maar evenals de echte zwaluwen dikwijls vlak langs het water en dat niet alleen bij slecht weer, maar bij alle gelegenheden, dat daar laag bij den grond veel insecten aanwezig zijn, b.v. bij het uitkomen der haften of wanneer op zoele zomeravonden allerlei soorten van muggen en mugjes bezig zijn eieren te leggen.
Het is eigenlijk heel gek, wat de menschen alzoo allemaal over de dieren hebben verzonnen en gedrukt. Je kunt haast op geen enkel dier in 't bijzonder gaan letten, of je betrapt hem op allerlei ‘afwijkingen’. Hij doet heel anders, dan in de boeken van hem vermeld staat, ge zoudt zelfs geneigd zijn, hem van abnormaliteit te betichten, indien ge niet te rechter tijd bedacht, dat in dit geval de boeken zelve abnormaal, afwijkend, onvolledig, onjuist of leugenachtig zijn. Het hangt natuurlijk van de omstandigheden af, welke van deze adjectieven toepasselijk is.
Dat gierzwaluwen niet kunnen loopen en niet dan met de allergrootste moeite van den grond opvliegen, is ook in 't geheel niet waar, ze stappen heel aardig, als ze daar eens zin in hebben en kunnen zich dan uitstekend in de lucht verheffen. Wel brengt hun levenswijze mee, dat ze bijna nooit op den grond komen en ze kunnen uitstekend rusten door zich vast te hechten aan muren en balken, wat hun heel gemakkelijk valt, daar ze korte pooten hebben en de kleine krachtige scherpe teentjes alle vier naar voren gericht kunnen worden. Het is intusschen weer heel merkwaardig, dat de gewone huismusch, die niet zulke ‘klemvoeten’ bezit, zich toch ook uitstekend aan verticale wanden kan vasthouden, wat hij o.a. altijd doet, als hij er lust in heeft om den uitslag van versch gemetselde muren af te pikken.
Nu de gierzwaluwen toch niet meer tot de zangvogels gerekend worden, kunnen we gerust verklaren, dat hun geluid tot de minst aangename behoort uit de heele vogelwereld. Op zomeravonden hoort ge het altijd, wanneer de vlugge zwarte
| |
| |
vogels elkander door de lucht nazetten. Het is een hoog en schril en aanhoudend gepiep en geroep, dat 't best wordt wergegeven door de lettergrepen ‘srrie-srrie’.
Maar wat zij aan welluidendheid te kort komen, dat vergoeden zij door de wondere volkomenheid van hun vliegkunst. In duizelingwekkende vaart schieten zij door de lucht, nu eens met snelle vleugelslagen, die ten slotte overgaan in een soort van trilbeweging, dan weer met de lange, smalle gebogen wieken roerloos stil. Het lichaam verschilt in lengte en breedte zoo weinig van de vleugels en de kop is zoo kort en ingetrokken, dat de traditioneele vogelfiguur hier verloren gaat en men den indruk krijgt, dat er een ijzeren drietandvork door de lucht geslingerd wordt. Ze gaan sneller dan de snelste automobiel en hooger dan de hoogste luchtballon.
Als ze zoo duizenden meters hoog zweven, zoo hoog dat ge ze haast niet meer zien kunt en alleen weet, dat 't gierzwaluwen zijn, doordat ge ze hebt zien opstijgen, dan rijst onwillekeurig de vraag, wat ze daar toch uitvoeren en of daar werkelijk insecten te vangen zijn. Een lastige vraag, de juistheid van 't antwoord kan moeilijk door directe waarneming worden aangetoond, maar kan alleen door een betoog verdedigd worden. Ik voor mij geloof, dat daar in de hoogte wel degelijk insecten worden aangetroffen, maar tegelijk veronderstel ik, dat de vogels niet alleen om voedsel te bemachtigen zoo hoog en zoo veel vliegen, maar ook uit levenslust en om bezigheid te hebben.
Verscheidene insecten hebben 's zomers een neiging om de hoogere sferen te bezoeken. Vlinders uit de vlakte worden dan aangetroffen op de toppen der hoogste bergen, ik heb de groote dazen, die dikke vliegen met groene moiré oogen, in den morgenstond zien dansen boven Alpentoppen, bijna drieduizend meter hoog. De bijenkoningin met haar darren vliegt buiten gezichtsafstand de hoogte in en de zwermen der gevleugelde mieren stijgen recht omhoog, wie weet hoever. Door
| |
| |
opstijgende warme luchtstroomen kunnen deze dieren nog veel hooger gevoerd worden, dan hun bedoeling was en het ligt voor de hand, dat zij een gemakkelijk te bemachtigen prooi zijn, wanneer ze zoo lijdelijk worden meegesleept.
Nu eten vogels wel veel, maar niet altijd en in den zomer valt het hun niet moeilijk, om in korten tijd het noodige te bemachtigen. Ze hebben dus, vooral de jongen en de ouden, die nog niet of niet meer broeden, volop vrijen tijd en besteden die voor een groot deel aan zang en spel. Zie maar in September, als de huis- en boerenzwaluwen fladderen om het oude nest. Er is niets te doen, slechts enkele hebben jongen te verzorgen, de honger is gemakkelijk te stillen; en nu vliegen ze af en aan onder vroolijk gebabbel, achtervolgen elkaar en nemen van tijd tot tijd een kijkje in 't oude nest, als wilden ze zich nog eens goed, voor het aanvangen van de groote reis, vorm en ligging ervan in het geheugen prenten. Dan weer stormen zij weg, de heele familie bij elkaar, maken een reuzenkrijgertje door de lucht en dat kan dan zoo dagen achtereen voortduren.
Met de gierzwaluwen is het net zoo. Als je op ze let, dan blijkt 't heel dikwijls, dat ze niet jacht maken op insecten, maar op elkander, of dat ze met elkaar evoluties uitvoeren, waaraan we volgens onze menschelijke begrippen den naam van spel moeten geven. Onderlinge vechtpartijen komen ook dikwijls voor en wel 't meest in 't begin van den broedtijd. Het gebeurt niet zelden, dat de vechtenden dan ineengestrengeld uit de lucht komen rollen en dan vallen ze op den grond, maar je moet eens zien, hoe gauw ze dan weer op de wieken drijven.
Er is één bijzonderheid in het leven der gierzwaluwen, die tegenwoordig in hooge mate de aandacht trekt, dat is hun avondvlucht. Reeds lang was opgemerkt, dat tegen het vallen van den avond de mannetjes de wijfjes naar het nest drijven, zelfs in den tijd, dat de jongen geen verpleging meer noodig
| |
| |
hebben. Dat is de groote schreeuw- en vliegpartij, die ge iederen avond in de buurt van een gierzwaluwen-vestiging kunt bijwonen. Het is nog al een ruw tooneel en 't blijft niet bij krijschen of schelden, maar de wijfjes loopen menigen onzachten duw op, wanneer de mannetjes met valkachtige vinnigheid naar hen stooten.
Eindelijk is het laatste wijfje naar binnen gejaagd. De zon is ondergegaan. De mannen zwieren en zwenken een poos door elkaar ter hoogte van hun nestplaatsen, maar langzamerhand gaan zij al hooger en hooger. Hun bewegingen worden meer gelijkmatig, de woeste bende wordt één troep en eensgezind vliegen alle de hoogte in, als het ware opklauterend tegen de heldere lucht. Weldra komen ze zoo hoog, dat de afzonderlijke vogels niet meer te onderscheiden zijn en dan is alles verdwenen, zoodat ge ze zelfs met een kijker niet kunt weer vinden.
Al wacht ge nu nog uren, de vogels komen niet terug. Men vermoedt, dat zij den heelen nacht daarboven doorbrengen, rustend op hun lange wieken, iets dat wel mogelijk is, wanneer daar slechts een luchtstroom bestaat met een zekere snelheid. Tot dit vermoeden is men gekomen, doordat men de opgestegen vogels niet zag neerkomen, terwijl ook nooit opgemerkt is, dat na zonsondergang op de een of andere plaats zich opeens gierzwaluwen vertoonden, die er niet thuis behoorden. 's Morgens vroeg is het normale aantal vogels weer aanwezig, maar het neerdalen uit de hoogere sferen is nog nooit direct waargenomen. Hier is dus weer werk voor de liefhebbers.
Bij slecht weer blijven de mannetjes 's nachts doorgaans thuis; gij vindt dan de heele familie in het nest: twee ouden en twee jongen en niet dan zelden drie of vier.
In Augustus trekken ze weg, maar ge kunt tot in de tweede helft van September nog wel eens een enkele gierzwaluw aantreffen.
|
|