| |
| |
| |
De koekoek.
Als een booze demon beweegt zich tusschen de vroolijke wereld der zangers van bosch en veld de koekoek, voor de meeste menschen niet meer dan een stem, voor allen een geheimenis.
Die stem laat zich voor 't eerst hooren omstreeks het midden van April en blijft weerklinken tot laat in Juni; zelfs hoort ge hem nog wel in Juli, hoogst zelden nog in de eerste week van Augustus. Maar de echte tijd voor den koekoekszang is toch Mei, wanneer de koekoeksbloem bloeit, niet de officieele koekoeksbloem van de flora's, maar die van het volk, van de boeren, die het nooit in hun hoofd zullen krijgen, om Orchis morio Harlekyns-orchis te gaan noemen.
Wel hebben ze de koekoeken zien stoeien en ravotten in de weiden, die purper gekleurd waren door deze bloemen, want in de meeste streken van ons land is de koekoek meer weidevogel dan boschvogel en zoo ge ze wilt te zien krijgen, dan kunt ge niet beter doen, dan in Mei of in Juni een paar dagen rond te wandelen op Walcheren, Voorne, Texel of eenig andere streek, waar lage boschjes en hagen afwisselen met bouw- en weiland. Natuurlijk is hij in echte boschstreken ook wel te zien, maar naar mijn ervaring lang zoo gemakkelijk niet als in de weiden en moerassen en in de duinen.
Hij heeft de reputatie van een zeer schuwe en geheimzinnige
| |
| |
vogel te zijn. Dat is hij ook, maar tevens zeer hartstochtelijk en als hij goed opgewonden raakt, vergeet hij alle voorzichtigheid. Ik liep eens rond in de streek van de Utrechtsche veenplassen, toen ik vrij dichtbij een koekoek hoorde roepen;
Foto A. Burdet.
Jonge koekoek in 't nest van een heggemuschje.
je kunt hem anders wel een half uur ver hooren. Eerst riep hij behoorlijk ‘koekoek’ met een interval van een kleine terts of groote terts, juist als de koekoeksklokken en koekoeksliedjes. Maar langzamerhand werd de terts tot seconde en de roep inplaats van tweelettergrepig, drielettergrepig, ook hooger en heesch: een vast teeken van opgewondenheid.
| |
| |
Ik stapte langzaam door het hooge gras vooruit met al de kalmte van een grazende koe en jawel om den hoek van een elzeboschje, daar zat hij en wie het meest verschrikt was van ons beiden is nog een onuitgemaakte zaak. Want al ben je er nog zoo op verdacht, het is een raar gezicht onder een woest gekrijsch van ‘koekoek koekoek’ een groote slanke vogel te zien opstuiven. Ha, wat was hij mooi: groote gele oogen met roode kringen er om heen, de borst schitterend wit met donkerbruine dwarsstrepen, heldergele pooten, roestkleurig onderlijf en die prachtige wijd-uit gespreide staart, zwart met, helder witte punten en vlekken. Onder zijn vleugels was hij bont gevlekt, maar zijn rug mooi effen leiblauw. Hij herstelde zich spoedig en vloog weg, laag langs den grond, rakelings langs de bloemtoppen en als de kop maar wat dikker, de snavel wat sterker gebogen geweest was, dan zou hij precies een kleine sperwerman geleken hebben. Ge weet, dat ook onder ons volk het ongeloofelijke geloof heerscht, dat de koekoek 's winters in een sperwer verandert en omgekeerd.
Ge hebt natuurlijk ook wel eens een koekoek zoo zien vliegen, hij lijkt ook wel wat op een duif, maar daar is zijn nek toch weer te dik en zijn kop te groot voor. Ik heb wel eens vier en vijf koekoeken tegelijk zien voortjagen over de wei met vreeselijk misbaar, éen in 't midden, de anderen er omheen. De eene riep heel hoog en fijn: ‘kwiekwiekwiekwiekwie’, de anderen lager en ruwer ‘hahahuhahaha’. Als een stormwind veegden ze over de wei, zwierden toen een laag boschje in en daar galmde het opeens van ‘koekoek’ en ‘koekoekoek’ met allerlei lachende en krijschende geluiden. Want ‘kwiekwie’ is het wijfje, de andere zijn de mannetjes en grooter spektakel bestaat er niet, dan zoo'n veelmannige (polyandrische) koekoekssamenleving.
De koekoeken beginnen al te roepen 's nachts om twee uur en houden vol tot laat in de avondschemering. In 't eind van Mei en begin van Juni zijn ze op elk uur van dag of nacht
| |
| |
te hooren. Naarmate de zomer vordert, roepen zij minder, het geluid wordt meer kort en heesch, de interval grooter, zoodat ge in Juni en Juli wel kwarten en kwinten te hooren krijgt. Behalve de straks vermelde vermeerdering van het aantal lettergrepen, komen nog andere afwijkingen van het normale
Foto A. Burdet.
Jonge, bijna vlugge koekoek.
geluid voort en wel de eenlettergrepige roep en een bijzondere drielettergrepige roep met een lage toon aan 't begin en 't eind en de hooge middenin. Aan den Plasmolen onder Mook heb ik einde Mei 1900 zoo'n drieroep gehoord, waarbij de interval grooter dan een sext was; ik ben er sedert dien tijd niet meer geweest, maar de vogel is er misschien nog
| |
| |
wel, ze komen wel twintig jaar achter elkander op dezelfde plaats terug.
Geen wonder, dat zoo'n vogel zijn buurt dan op een prik kent en dat hij precies weet, welke vogels er nestelen en waar hij ongeveer die nesten kan vinden. Het leven van den koekoek toch hangt samen met de aanwezigheid van bepaalde kleine vogeltjes, die zijn eieren moeten uitbroeden. Er zijn al heele bibliotheken vol geschreven over de vragen, waarom de koekoek niet zelf zijn eieren uitbroedt, of hij 't vroeger - eeuwen na eeuwen geleden - soms wel gedaan heeft en hoe hij dan deze zonderlinge gewoonte heeft gekregen. Die vragen zijn nog steeds onbeantwoord. Wel zijn een paar veronderstellingen geopperd, die waard zijn, overdacht te worden. De bewering, dat de Europeesche koekoek soms zou probeeren haar eigen eieren uit te broeden, is op een groot congres verklaard voor ‘klassiek jagerlatijn’, maar uitspraken van congressen zijn ook nog niet altijd onomstootbare waarheden.
Nu een paar van die beweringen: 1o. de koekoek broedt niet zelf, omdat hij te veel eten moet, zoodat de op 't nest zittende vogel door de andere niet eens snel genoeg verzorgd kan worden (maar hij kan wel den heelen dag zitten roepen); 2o. zijn maag is te groot, daarom kan hij niet op de eieren zitten (andere vogels zitten ook zoo makkelijk niet); 3o. het wijfje wordt te veel lastig gevallen door de mannetjes (dat kon wel eens waar zijn); 4o. het wijfje legt wel twintig eieren met tusschenpoozen van twee dagen, zoodat't eerste ei al lang bedorven zou zijn voordat 't laatste bebroed kon worden.
Deze laatste opmerking snijdt hout, maar nu rijst weer- de vraag, kan 't leggen van die vele eieren niet juist beschouwd worden als 't gevolg van de eigenaardige broedgewoonte? In verband hiermee is het van belang te weten, dat ook wel andere vogels uit noodzaak of vergissing hun eieren deponeeren in 't nest van een anderen vogel; zoo zijn er spechteieren gevonden in een spreeuwenlegsel, eendeneieren in een
| |
| |
uilennest. Bij den koekoek zou deze vergissing langzamerhand regel zijn geworden en het verschijnsel is verklaard. Intusschen is het ook lang nog niet bewezen, dat een koekoekswijfje in éen seizoen twintig eieren zou leggen.
Nu kunnen wij, wandelaars, hier moeilijk over meepraten. Alleen is 't van belang te weten, wat er al zoo over deze kwestie verhandeld is en misschien vinden wij ook nog wel eens 't een of ander kleinigheidje, dat een zwak schijnseltje van licht in deze duistere zaak kan brengen.
Het is anders niet zoo gemakkelijk, in dezen mee te werken tot vermeerdering van onze kennis. Daarvoor moet je veel buiten zijn, scherp waarnemen en geluk hebben of vele kennissen bezitten, die zoo gelukkig zijn. O, als al die boerenjongens, die nu niet anders doen dan nesten vernielen, eens aan 't nesten bestudeeren gezet konden worden, wat zouden we dan opschieten! Gelukkig zijn er al flinke onderwijzers bezig, de witkoppige rakkers in de goede richting te sturen, maar wat is daar een geduld, tact, kennis en volharding voor noodig.
Als je zoo de boeken leest, dan zou je denken, dat 't vinden van een nest met een koekoeksei er in niet zoo heel moeilijk is, want hij legt zijn eieren in wel honderd vijftig verschillende soorten van nesten tot in die van Vlaamsche gaaien en duiven toe. Nu moet ge met die boeken hoogst voorzichtig zijn, want daarin vindt ge wijsheid, bijeenverzameld uit alle boeken van Europa en wat voor heel Europa geldt, is natuurlijk maar voor een klein deel op Nederland toepasselijk. Onze Nederlandsche koekoeken leggen hun eieren lang niet in bijna alle soorten van zangvogelnesten, ze zijn aangetroffen in die van de Kwikstaarten, Grasmusch, Tuinfluiter, Karekiet, Bosch-Rietzanger, Rietzanger, de Piepers, Veld-Leeuwerik, Roodstaartje, Heggemuschje, Paapje, Merel, Geelgors, Boomkruipertje en Grauwe Klauwier, voor zoover ik weet en het ontbreekt mij aan verdere juiste gegevens. Kunt ge mij die verschaffen, ik zal er zeer dankbaar voor zijn, maar plaats, dag en datum er bij hoor!
| |
| |
Nu is opgemerkt - o, al in de oudste oudheid - dat de koekoekseieren zeer verschillen in grootte en kleur en in vele gevallen sterke overeenkomst vertoonen met die van den vogel in wiens nest ze gelegd worden. Verder weet men vrij zeker, dat eenzelfde koekoek altijd hetzelfde type van eieren legt, zoodat hij dan aangewezen is op een en dezelfde vogelsoort, zoodat men zou kunnen spreken van Pieper-koekoeken, Kwikstaart-koekoeken enz.
Hier is veel van waar, doch een vasten regel moogt ge er niet van maken, want er zijn koekoekseieren van het kwikstaart-type gevonden in piepernesten en omgekeerd, ook de zuiver blauwe eieren van het roodstaart-type in een roodborstjesnest. En in 't nest van den bastaardnachtegaal, een vogeltje dat ook egaal-blauwe eieren legt, zijn koekoekseieren gevonden van allerlei kleuren en bijna nooit blauwe. Misschien is de bastaardnachtegaal zoo dom, dat hij het verschil toch niet merkt.
Zelden legt de koekoek het ei onmiddellijk in het uitgekozen nest, maar meestal legt hij 't eerst op den grond, pakt het in zijn grooten, licht gebogen snavel en legt het dan, waar hij het hebben wil, een wijze van doen, die bij de nesten van meezen, fitis, tjiftjaf, roodstaartje, winterkoning, staartmees de eenig mogelijke is. Men heeft dit dikwijls gezien en nog vaker zijn koekoeken geschoten met het ei nog in den bek.
Ze kiezen nesten, die al eieren bevatten en gooien er soms een of twee uit. De vogeltjes, wien 't aangaat, zien dit gebeuren in den grootsten angst en agitatie, maar kunnen er weinig aan doen. Ook kiest de koekoek veel een oogenblik, dat de kleine zangertjes afwezig zijn, bovendien wordt melding gemaakt van 't feit, dat de man-koekoek de vogeltjes van 't nest lokte en dat dan 't wijfje snel en tersluiks het ei in 't nest stopte.
Het kan heel goed zijn, dat de vogels, ook als ze 't zien, 't bezoek verkeerd uitleggen en het houden voor een rooftocht van een sperwer. Want als ze een koekoek in 't veld zien, dan
| |
[pagina t.o. 248]
[p. t.o. 248] | |
KOEKOEK
HOP DRAAIHALS
| |
[pagina t.o. 249]
[p. t.o. 249] | |
Foto A. Burdet. Bloemendaal, 26 Juni 1911.
JONGE KOEKOEK IN NEST VAN PAAPJE
| |
| |
achtervolgen ze hem schreeuwend en tierend, juist zooals ze roofvogels behandelen. Hieraan doen zelfs de zwaluwen mee, die zelve nooit last van koekoeksbezoeken hebben.
Ligt het ei eenmaal goed en wel in het nest, dan wordt het in den regel door het vogeltje als zijn eigen behandeld en bebroed, hetzij dat hij het ondergeschoven ei niet ontdekt, hetzij dat het hem onverschillig laat. In dit opzicht loopt het gedrag van den vogel zeer uiteen; dezelfde leeuwerik, die het zich vandaag laat welgevallen, dat ge een lijsterei in zijn nest stopt, zal over eenigen tijd éen piepereitje er uit gooien en omgekeerd. Dat vraagstuk geeft aanleiding tot interessante proefnemingen.
Hoe het zij, het koekoeksei wordt in den regel rustig uitgebroed tegelijk met de andere eitjes, waaruit al naar omstandigheden de jongen vroeger of later te voorschijn komen, dan de indringeling. In den regel vroeger, want de koekoek maakt graag gebruik van nesten, waarin de voltallige legsels reeds een paar dagen bebroed zijn; het koekoeksei behoeft evenwel maar twaalf dagen bebroed te worden, die van de zangvogels in den regel dertien of veertien.
Wanneer nu die jonge koekoek zich tegelijk met andere vogeltjes in 't nest bevindt, dan gebeurt er weer iets afgrijselijks. 't Is een afzichtelijk leelijk dier, zwart, met een dikken kop, die door het dunne halsje nog niet eens behoorlijk gedragen kan worden. Hij is nog kaal en hulpeloos, maar heeft toch het instinct, om in het nest heen en weer te wiebelen totdat de andere jonge vogeltjes op zijn breeden platten rug zijn terechtgekomen. Voelt hij ze daar goed en wel, dan strekt hij ineens de pooten - zijn dijspieren zijn dadelijk sterk ontwikkeld, - wipt omhoog met een vaart, strekt zijn vleugelstompjes, zijn armen achterwaarts en werpt zoo de andere er uit, die dan al heel gauw van koude en honger sterven. Een enkelen keer heeft men de uitgeworpen jongen kunnen onderbrengen in 't nest van een soortgenoot, waar ze liefderijk werden opgenomen.
| |
| |
Soms blijft een jong den indringer gezelschap houden en ook gebeurt 't wel, dat hij te laat uit 't ei komt en hij de groote wettige jongen niet meer baas kan. De oude vogels doen nu niet anders dan hun vreemd, vraatzuchtig jong voeren en hebben daaraan veel meer te doen, dan wanneer ze zelf vijf gezonde kindertjes hadden gekregen. De jonge koekoek blijft in 't nest nog lang, nadat al zijn slagpennen zijn uitgegroeid en als hij al rondvliegen kan, dan wordt hij nog door de pleegouders gevoed, die zelf zwak en mager worden door de inspanning en niet zelden bezwijken. Dat voederen van den jongen koekoek buiten het nest kunt ge in Juli en Augustus genoeg te zien krijgen; hij zit op een hek, een paaltje of een boomtak, de oude vogeltjes vliegen vlijtig af en aan en ieder keer, dat ze wat brengen, doet hij zijn muil wijd open en kleppert met de vleugels.
Het is wel gebeurd, dat een jonge koekoek was uitgebroed in een nest in een hollen boom, met een uitgang waar hij zelf niet door kon en dat hij dan tot in November door zijn pleegouders gevoerd werd, tot den tijd, dat de insecten gingen ontbreken. Toen moest hij natuurlijk doodhongeren en de ouden, die den trektijd hadden verzuimd, trof hetzelfde lot.
Zoo kost iedere koekoek het leven van een broedsel zangvogeltjes, vier of vijf en dikwijls nog dat der ouden zelf: een van de meest verbijsterende vormen van het huiveringwekkend verschijnsel, dat wij in de natuur ieder oogenblik ontmoeten, dat het eene schepsel leeft ten koste van het andere, dat leven geofferd moet worden, om te doen leven.
Voor het overige is de koekoek een mooie en aardige vogel. Zijn welluidende roep wordt door de meeste menschen met genoegen gehoord, zijn fraaie gestalte en mooie veeren wekken bij allen bewondering. Ofschoon hij tot de klimvogels gerekend wordt, klimt hij nooit, wel kan hij zich een oogenblik aan een boomstam vasthouden, bij die gelegenheid keert hij dan den buitenteen achterwaarts, zoodat hij dan twee teenen naar boven
| |
| |
heeft en twee naar achteren. Doch hij klemt zich maar weinig seconden vast; als hij zijn rups of torretje heeft opgehapt, dan moet hij weer gaan vliegen. Natuurlijk zijn we hem schrikkelijk dankbaar dat hij de harige rupsen, waar andere vogels, behalve de wielewaal, niet van willen weten, gaarne verslindt en we gevoelen het als een verlichting, dat hij de haren, die hij daarbij naar binnen krijgt en die in den binnenwand van de maag bij duizenden blijven vastzitten, kwijt kan raken door eenvoudig dien binnenwand met haren en al van tijd tot tijd uit te braken. Inderdaad bestaat er voor de houtteelt geen nuttiger vogel dan de koekoek en menige rupsenplaag is door hem gestuit of voorkomen. De oude koekoeken trekken al in Juli weg, de jonge vertoonen zich nog tot in October. De jonge vogels en ook de wijfjes zijn op den rug roodbruin; soms komen ook roodbruine oude mannetjes voor.
|
|