staart spreiden en daarbij zingt hij nog op den koop toe, dus je moet wel naar hem kijken. Vanzelf ga je nu zoeken naar 't nest of de jongen. En nu wordt zijn gedrag heel rationeel, want nu gaat hij zich lam houden, om ons tot hem te lokken en zoo van 't nest te verwijderen, maar al die grimassen had hij zich kunnen besparen, wanneer hij niet dadelijk begonnen was met zijn veergeklap en zijn gefluit. Maar natuurlijk dacht hij toen al, dat we het op zijn nakomelingschap gemunt hadden.
Evenwel weet ik nog lang niet, of die verlammingsverschijnselen wel altijd geveinsd zijn. Het is mij meer dan eenmaal voorgekomen, dat ik den vogel zelf grijpen kon, zoodat zijn ‘onbekwaamheid’ op zoo'n oogenblik dan toch wel meenens was. Maar, geveinsd of niet, de vertooning leidt toch wel de aandacht van eventueele nestroovers van 't nest af. En.... de wetende mensch merkt eraan, dat er een nest in de buurt schuilt.
Intusschen kost het nog heel wat moeite, het nest te vinden, want 't kan overal liggen: tusschen gras en zeggen, in 't riet, in heidestruiken, tusschen de hooge schermbloemen en in de lage takken van de boomen en tegenover de éene richting, waarin ge volgens de aanwijzingen van den vogel niet zoeken moet, zijn nog een ontelbaar aantal andere richtingen mogelijk. Als ge eenmaal het aardige nestje gevonden hebt met de mooie eitjes, vol met bruine vlekjes en duidelijke streepjes, die lijken op Arabisch schrift, dan behoeft ge er verder nooit meer naar te zoeken. Bij het botaniseeren zult ge nog dikwijls genoeg bij toeval van die ‘schrijvereitjes’ vinden.
Het wijfje ziet er veel eenvoudiger uit en heeft om de waarheid te zeggen voor een oningewijde heel veel van een gewone musch, maar de onderkant van 't lichaam is veel lichter, bijna wit, de buitenste staartveeren zijn ook wit en de kop is bruin met zwart gestreept.
Er is nog een gors, die iedereen behoort te kennen, omdat