| |
| |
| |
De spechten.
Het vroege voorjaar is ook de meest geschikte tijd, om kennis te maken met de spechten: er is nog geen loof aan de boomen en de vogels zijn luidruchtig en minder schuw dan gewoonlijk. Toch is er nog oplettendheid genoeg voor noodig, om ze te zien te krijgen, 't beste, wat gij doen kunt, is op een lentemorgen zoo vroeg mogelijk een wandeling te doen door een boschrijke streek. Uit eigen ervaring kan ik u daarvoor aanraden: Valkeveen, de Loosdrechtsche hei, Hoog Soeren, de Slangenburg, Leiduin, de boschwegen tusschen Driehuizen en Velzen en ook Bloemendaal. Eigenlijk geneer ik mij, als ik een dag in een boschstreek gewandeld heb zonder een specht te zien, want ze zijn er genoeg, het komt maar op je eigen wakkerheid aan.
Een vliegende specht is altijd daaraan te kennen, dat hij na eenige zeer snelle wiekslagen de vleugels even stilhoudt en intrekt, zoodat hij schoksgewijze en in golflijnen vooruit komt, ‘een, twee, drie, huup, een, twee, drie, huup’. Bij ‘een, twee, drie’ ziet ge de vleugels razend snel bewegen, bij ‘huup’ schiet het lichaam nog even de hoogte in, om dan in een boog te dalen, totdat een nieuwe vleugelbeweging weer gang en stijging veroorzaakt.
Kijkt ge den vogel na, dan kunt ge hem zien terechtkomen
| |
[pagina t.o. 80]
[p. t.o. 80] | |
Foto A. Burdet. Bloemendaal, 27 Juni 1908.
GROOTE BONTE SPECHT.
| |
| |
in een boom en dan gaat hij meestal tegen den stam zitten, zich vastklemmend met de sterke teenen van zijn klimpooten en steunend op de stevige, puntig toeloopende staartpennen, die hij schuin binnenwaarts tegen den stam gedrukt houdt. Indien hij onder het vliegen of zittend in den boom een luid lachend geluid maakt, dat wel wat herinnert aan het hinniken van een paard, dan is het een groene specht, maar als hij zwijgt en inplaats daarvan met zijn snavel zoo snel tegen een tak klopt, dat er een ratelend geluid ontstaat, dan is het een bonte. Hij zit dan te snorren; een groene specht snort hoogst zelden.
Dit snorren is een soort van instrumentale muziek en mag volstrekt niet verward worden met het hameren, dat de spechten doen bij 't bouwen van hun nest of 't zoeken naar voedsel. Dit laatste gaat vrij langzaam en onregelmatig, al naar de moeilijkheden die zich voordoen door de dikte en taaiheid van de boomschors, de kwasten in 't hout of de vlugheid, waarmee de bedreigde insecten zich uit de voeten weten te maken.
Als een specht snort, dan bedoelt hij daarmee, dat 't voorjaar is en dat hij zijn wijfje wel bij zich wil hebben en dat alle andere mannetjes-spechten in de buurt gerust mogen komen, want hij zal ze wel trakteeren, daar kunnen ze van opaan.
Het is een geluid, dat zeer ver klinkt, eigenlijk een echte muzikale triller, voortgebracht door 't herhaald en uiterst snel hameren tegen een tak - meestal een kort, dor, takstuk, dat met zorg daarvoor is uitgekozen want het moet volgens de wetten van de geluidsleer een bepaalde lengte, dikte en veerkracht hebben, om te kunnen meetrillen met de bewegingen die een specht met zoo en zooveel spierkracht en drift en snavelvaart veroorzaken kan. Als een specht dan ook eenmaal een geschikte ‘snorstomp’ gevonden heeft, is hij den koning te rijk en dan bespeelt hij dag aan dag hetzelfde instrument en weer - ik herhaal het voor de zooveelste maal - het liefst in de vroege morgenuren.
| |
| |
De groene specht bepaalt zich tot vocale demonstraties; hij zit dan liefst in de hoogste toppen van boomen en roept dan krachtig en welluidend: ‘tjo, tjo, tjo, tjo, tjo’ of ‘tjuu, tjuu, tjuu, tjuu, tjuu’, soms zoo mooi en snel dat het wel voor 't geluid van een nachtegaal gehouden wordt. Soms lijkt 't ook, of iemand je naroept, of je ergens zit uit te lachen, iets wat een natuurbeschouwer nog al eens een enkelen keer overkomt, vooral als hij rondom een boom staat te draaien en drentelen, het hoofd in den nek en het lichaam in allerlei bochten wringend, om tusschen den warwinkel van takken door zijn vogel te zien te krijgen.
Maar als 't lukt, wordt de moeite ruimschoots beloond, want die groene specht is een allerprachtigste vogel.
Hij is groen met een rooden schedelkap, die achter in den nek in een prachtig glinsterend geel vlekje overgaat; het mannetje heeft bovendien achter de mondhoeken nog een paar smalle roode vlekken, deze zijn bij het wijfje zwart. De bonte specht heeft geen andere kleuren, dan rood en wit en zwart: het rood bevindt zich aan den stuit, bij het mannetje ook aan 't achterhoofd.
Ik denk wel, dat ge 't meest groene spechten zult zien, want die bezoeken meer plaatsen dan de bonte; naaldhout of loofhout is hun even lief en zij bewegen zich ook gaarne op den grond, waar zij zich bezighouden met het uithalen van mierennesten. Zij doorwoelen met hun sterken, spitsen snavel de grootste mierenhoopen zonder zich in 't minst te bekommeren om de aanvallen hunner slachtoffers, die zich verwoed verdedigen en hun belager vol spuiten met het giftige mierenzuur. Hij stoort zich daar in 't minst niet aan, al ruikt hij ook zijn leven lang en na zijn dood naar 't mierengif. Met groote snelheid werkt hij door middel van zijn lange, buigzame, spitse tong mieren en poppen naar binnen, die hij zelfs midden in den winter weet te verkrijgen uit de nesten, die zich in vermolmde boomstronken bevinden.
| |
| |
Hij zit niet alleen de groote roode boschmieren na, maar ook de kleine, bruine en zwarte grasmiertjes; 't is een aardig gezicht den schitterend gekleurden vogel log en langzaam in 't pas gemaaide hooiland te zien rondspringen om de kleine nesten op te zoeken. Dat heb ik in Apeldoorn dikwijls gezien.
In Laag-Nederland zoeken zij de wilgen en populieren af naar de griezelige, dikke rupsen van den wilgenhoutvlinder, dieren van een vinger lang, glimmend geel met een rij van vierkante, donker purperen vlekken op den rug: een akelig beest en 't stinkt ook, en als nu de mooie, groene specht veel van die dieren eet, dan krijgt hij datzelfde onaangename bokkengeurtje. Zoodat je bij een groene specht altijd kunt merken, wat hij 't laatst gegeten heeft.
De bonte specht leeft uitsluitend op boomen, van insecten, larven en eieren, die hij overal vandaan haalt, waar hij ze krijgen kan, tot zelfs uit galappeltjes en wormstekige noten. Maar gezonde noten lust hij ook; walnoten, hazelnoten, beukenootjes, en het liefst heeft hij de zaden van naaldboomen.
Daar kunt ge wel eens iets van te zien krijgen. Let bij uw wandelingen door de bosschen er eens op, of ge ook onder den een of anderen boom een massa half afgekloven denneappels vindt liggen. Ik weet hier in de buurt een eik en daaronder is de bodem bezaaid met van die gehavende pijnappels; er lagen er laatst ver over de duizend. Ik heb maar een half uur onder 't kreupelhout behoeven te liggen, om te zien, hoe dat kwam. Een bonte specht vloog uit een naburige denneboom met een fikschen appel in den bek, zette zich op den eik neer in de hoogste takken, schoof de appel in een spleet, hield hem vast met éen poot en ging toen de zaden eruit hakken, om ze op te eten. Dat ging heel flink en vlug en binnen een kwartier vloog hij weer heen, om een nieuw appeltje te halen, niet omdat hij de eerste leeg had, maar omdat hij aan het moeilijke gedeelte gekomen was. Weken lang, soms een heelen winter, gebruikt de specht daarvoor
| |
| |
denzelfden boom; de Duitschers noemen zoo'n plaats heel aardig een spechtensmidse (Spechtenschmiede).
Het is altijd aardig, zoo'n spechtensmidse te vinden en 't meest was ik wel in mijn schik, toen ik onlangs er een aantrof midden in Amsterdam. Men zou anders denken dat Amsterdam de laatste plaats ter wereld zou zijn, waar je rijpe pijnappels of bonte spechten kunt aantreffen. Maar dat valt mee: verreweg de grootste helft van de vogelsoorten, die voor Nederland worden vermeld, kunnen in of om de hoofdstad worden aangetroffen.
De smidse zelf lag in den Hortus Botanicus, de specht zwierf rond zoowel in den Plantentuin als in Artis en veroorloofde zich de weelde, de pijnappels, die hij in 't coniferen-hoekje van den Hortus wist te vinden, stuk te hakken in die merkwaardige Japansche heilige boom, de Gingko, waarvan er in den tuin eenige mooie exemplaren te vinden zijn.
Haast ieder jaar vertoonen zich spechten in de tuinen en parken van Amsterdam en als ze geen denne-appels genoeg kunnen vinden dan vergenoegen zij zich met galappels, die ze flink stukhakken om er de lekkere weeke, witte maden uit te halen.
Flink en vlug zijn de spechten bij al hun werk. Als ze een boom afzoeken naar insecten, klimmen ze vaardig tegen den stam op, telkens tikkend tegen den harden schors, om te hooren, of er wat onder zit. En luidt de diagnose gunstig, dan hakken zij in minder dan geen tijd een gat of scheuren reepen schors af om de kevertjes of larven, die er onder schuilen, te bemachtigen.
Er is een groote strijd geweest over het nut en schade door de spechten aangericht. Een Duitsch professor is begonnen met te vertellen, dat summa summarum al wat specht is schadelijk geacht moet worden, maar daar zijn een aantal wakkere mannen tegen in verzet gekomen en die hebben aangetoond, dat Von Altum zelf (zoo heette de beschuldiger)
| |
| |
schadelijk was, toen hij zijn eenzijdig oordeel velde en dat de spechten zeer weinig kwaads en veel goeds uitrichten. Dit is
De kleine specht in Artis; nestelend in een nestkastje aan een plataan opgehangen.
heusch het laatste woord in deze kwestie, gij moogt probeeren zelf na te gaan, in hoeverre het juist is.
Natuurlijk liep een groot deel van de twist over de vraag, of de spechten boomen bederven door 't uithakken van hun nestholten. Aan beuken en peppels kunt ge dikwijls de prachtige
| |
| |
ronde gaten zien, iets grooter dan een rijksdaalder, die 't begin uitmaken van den gang, die tot midden in den boom doordringt en toegang geeft tot de eigenlijke holte, die een zak vormt van 2 à 3 d.M. diep. Daarin leggen de spechten hun eieren zoo maar op 't hout.
Nu werd beweerd, dat daardoor de boom geen geschikt timmerhout kon leveren en dat allerlei zwammen en schimmels van uit 't spechtenhol de heele boommassa konden doorwoekeren, maar in negen van de tien gevallen bleek het, dat de boom al met allerlei kwalen behept was, voor hij door den vogel tot woonplaats werd uitverkoren. Bovendien maakt de specht meer holen, dan hij noodig heeft, ook al doordat hij dikwijls door spreeuwen uit zijn woning wordt gejaagd, zoodat hij tenslotte huisvesting verschaft aan een menigte andere holenbroeders, wat in onze oogen een groote verdienste is. Ook gaan ze wel in nestkastjes.
Het verhaal gaat, dat de spechten bij 't timmeren van een nieuw nest de slimheid hebben, om de spaanders te verbergen, teneinde de ligging van hun huis niet te verraden, doch zoo'n slimmerd heb ik nog nooit ontmoet; wel domme lui, die de spaanders maar lieten liggen, waar ze neervielen, ik zal er dus zeer dankbaar voor zijn, als ge mij eens meedeelt, waar ik zoo'n echten sluwen gatenboorder kan aantreffen.
Als de spechten eenmaal jongen hebben is hun nest zeer gemakkelijk te vinden, want die kleintjes schreeuwen den heelen dag om eten en de ouden waarschuwen al uit de verte met ‘tjoek, tjoek, tjoek’, als ze met eten aankomen. Hun snavel is dan dikwijls niet te zien door de menigte insecten, die zij erin en erom aandragen.
Ik heb nog een andere opdracht. In 't Gooi heb ik eens een alleenstaande linde en ook een heele laan van lindeboomen gezien, die door spechten geringeld waren, d.w.z. er waren in dichte rijen rondom den stam duizenden kleine gaatjes gehakt, waardoor de boomen er zeer mottig uitzagen en wat
| |
| |
natuurlijk ook weer zeer schadelijk is voor hun gezondheid. Waarvoor doen de spechten dat? Sommigen zeggen uit
De kleine specht.
speelschheid, anderen, om insecten te vinden, die er niet zijn, en weer anderen, om het zoete sap op te likken, dat in den
| |
| |
voorzomer uit versche boomwonden vloeit. Deze laatste veronderstelling lijkt mij wel, maar ik zou de specht wel eens op heeterdaad willen betrappen, of van een betrouwbaar liefhebber een mededeeling erover ontvangen.
Later heb ik zulke linden ook nog gevonden in Overveen, maar den dader nooit op heeterdaad betrapt. Er zijn een drietal Amerikaansche spechtensoorten, de ‘sap-suckers’ die zooals hun naam aanduidt, sap zuigen uit boomstammen, die zij daarvoor aanboren. Soms is de heele stam overdekt met boorgaten - juist als bij ons.
Ik mag dit opstel over de spechten niet eindigen, zonder u er op gewezen te hebben, dat er nog een derde spechtensoort vrij veel in ons land voorkomt, zoodat ge alle kans hebt, die te zien. Ik bedoel de kleine bonte specht, die [in Engeland meer gezien wordt dan de groote bonte en die bij ons twee jaar achtereen in Artis gebroed heeft, terwijl ik hem hier in Bloemendaal ook bijna alle dagen zie. Hij komt vlak bij mijn huis en ik heb vaak, als 't nog te vroeg was, om op te staan, door de open ramen van mijn slaapkamer naar hem liggen kijken, als hij aan 't werk was in een paar ziekelijke eikjes van Hartelust.
't Is een alleraardigst diertje, niet grooter dan een musch, maar met al de bontheid en flinkheid van de grootere spechten. Je moet eens zien, hoe parmantig dat kleine ding klauteren kan, hoe hij rondhakt naar insecten en hoe hij van tijd tot tijd een roffeltje laat hooren, zoo sterk, als ge van zulk een klein diertje niet verwachten zoudt. Hij kan aardig roepen ook. ‘Klieklieklieklieklie’, scherp en vlug, min of meer herinnerend aan het geschreeuw van torenvalken of boomvalken. Als ge eenmaal op het diertje let, zult ge merken, dat het lang geen ongewone vogel is en door zijn weinige schuwheid is het misschien mogelijk, hem aan huis te lokken tegelijk met meezen, klevers en goudhaantjes.
Bovendien hebt ge nog kans om waar te nemen de middelste
| |
| |
bonte specht en de zwarte specht. De laatste is, zooals zijn naam al aanduidt heelemaal zwart, alleen het bovendeel van de kop is schitterend spechtenrood, bij 't wijfje alleen het achterhoofd. Men heeft deze specht in verschillende deelen van ons land aangetroffen en 't zou niet tot de onmogelijkheden behooren, hem ook eens broedend te vinden.
De middelste bonte specht moet eens gebroed hebben in de buurt van Amerongen. Hij is maar weinig kleiner dan de groote bonte specht (⅞) en heeft zijn zijveertjes licht rose, gestreept met zwart. Bij de groote bonte specht zijn die heelemaal wit. Ook is de bovenkop heelemaal rood, zelfs bij 't wijfje. De groote bonte specht-man heeft alleen 't achterhoofd rood en zijn wijfje mist daar die mooie kleur heelemaal. Ook heeft de middelste bonte specht meer wit op de vleugels. In elk geval is 't een heele toer, om dat buiten allemaal goed waar te nemen, maar 't is de moeite waard. Ikzelf ben nooit zoo gelukkig geweest, in ons land een zwarte of een middelste bonte specht in de vrije natuur te observeeren.
|
|