| |
| |
| |
Spreeuwen.
Gaaien en eksters leven in druk en kommer, maar de spreeuwen ‘in Saus und Braus’, zooals de Duitscher zegt. Dat zijn me
nu nog eens aardige vogels. En ze zien de ontwikkeling van de menschen-maatschappij aan zonder eenige bezorgdheid, ja met een goedkeurend knikje en een onvergelijkelijk komiek trekje om den mond, want wat wij ook aanleggen, bouwen of bedrijven, het komt altijd in hun kraam te pas. Indijking, landontginning, boschaanplant, allemaal dingen, waardoor andere vogelsoorten met ondergang bedreigd worden, beteekenen voor hen niets anders dan meer voedsel, meer woongelegenheid, meer levenslust.
Gij kunt in voorjaar en nazomer geen tien stappen buiten den deur doen of daar zitten ergens in een boomtop, een gevelversiering of een daknok een aantal van deze donkere vogels te zingen. Als de zon schijnt - en ze houden van de zon - dan glijdt het licht over hun glimmende veeren en tint ze met rood en groen en blauw en
| |
| |
purper. Maar als ge dat zien zult, mogen ze niet te ver van ze af zitten.
Hun houding is meestal opgericht en de snavel steekt ook
steil de hoogte in, als de stoutste zang-kunststukken worden vertoond. Het mooiste is een langgerekt gefluit, dat in kracht en toonhoogte langzaam toeneemt en stijgt, om zacht en voorzichtig weer af te nemen tot het geheel verdwenen is. Er bestaat geen enkele vogel, die dezen uithaal zoo lang
en geleidelijk kan volhouden en het zal u ook moeite kosten, hem na te fluiten. De Duitschers noemen deze spreeuwenroep den ‘Schäferpfiff’ en ik kan hem nergens anders bij vergelijken dan bij het fluiten van een kogel uit een modern repeteergeweer, zooals ge dat in de nabijheid van een schietbaan tot uw niet onvermengd genoegen wel eens hooren kunt.
Maar wat zoek ik naar vergelijkingen, terwijl millioenen
vroolijke dieren dit geluid van geluk en tevredenheid uitgalmen van den vroegen morgen tot den laten avond, een geluid, voor ieder, die er eenmaal op gelet heeft, onafscheidelijk verbonden aan lauwe lentelucht, ontluikende knoppen en opgeborgen winterjassen. Soms is de lucht er vol van en waar ge dan ook gaat, in parken of langs wegen, zitten op de hoogste punten van boomen of gebouwen troepen van zangers met 't gelaat naar 't Oosten of naar 't Westen al naar gelang de zon opkomt of ondergaat, of ook wel eens
| |
| |
al naar de wind waait. Met groot genot zit ik bij heldere lenteavonden boven op mijn duintop, om dan tot heel in de verte, kilometers ver, de zingende spreeuwen in de peppeltoppen tegen de blauwe lucht te zien afsteken.
Behalve den mooien fluitroep produceert de spreeuw nog een menigte andere geluiden, waaronder in de eerste plaats genoemd moet worden het snavelgeklepper, dat meestal van vleugelbewegingen vergezeld is. Het kan wel zijn, dat hij dat geklepper van den ooievaar heeft afgekeken, want - en daar kan iedereen, die op spreeuwen let, zich gemakkelijk van overtuigen - hij houdt er van, om in zijn vreugd alle sterke
Kop van oude spreeuw kort na den rui.
geluiden van huis en hof, weide en veld na te bootsen en daaronder nemen de geluiden der steltloopers een groote plaats in. Onze Hollandsche spreeuwen brengen den helft van hun tijd door met 't nabauwen van kieviten, scholeksters, wulpen, grutto's en tureluurs, en zoo gij deze geluiden nog niet goed genoeg kent, zult ge in het spreeuwenlied toch nog wel 't kwaken van eenden, 't kakelen van kippen, 't geblaf van honden, het miauwen van katten kunnen vinden. Bijzonder graag doen ze de wielewaal na. Zelfs heb ik er wel ontmoet, die het scherpen van een zeis en het piepen van een pompzwengel wisten na te doen. Dat zij ook kunnen leeren spreken, lijkt hierbij gewoon genoeg en het komt mij voor als een
| |
| |
groote dierenkwelling en tijdverlies, wanneer ge spreeuwen vangt, om ze dat te leeren, terwijl ge toch buiten ieder oogenblik van den dag van hun ongeëvenaarde nabootsingskunst kunt genieten.
Maar ze leven niet voor de pret alleen; het zijn harde werkers, vlijtige veldarbeiders. Zelfs midden in den winter
Spreeuwen bij hun avondvlucht door sperwer overvallen.
kunt ge op beschutte plekjes kleine troepjes spreeuwen zien rondstappen over 't veld, zoekend naar wormpjes, slakken of insecten, en dat valt dan mager genoeg uit, vooral wanneer de grond bevroren is. Toch kunnen ze dan nog loopen te zingen. Dan komen ze ook wel bij een vensterraam meeëten met de musschen, die ze zonder veel complimenten opzij duwen. Gij kunt dan meteen zien, dat ze een nog al verloopen
| |
| |
uiterlijk hebben, slordige bruine randjes en vuilwitte punten aan de veeren en weinig glans of heerlijkheid. Maar dat wordt in 't voorjaar wel beter, dan valt alle franje af en 't kale kleed wordt keurig netjes.
De groote meerderheid van de spreeuwen blijft 's winters niet hier, maar trekt naar warmer landen, waarschijnlijk niet zoo heel ver weg, 't meest wel naar Engeland en Ierland. In Februari en Maart keeren ze terug, ze trekken zoowel 's nachts als overdag; ik zie ze 't meest in de vroege morgenuren aankomen of overvliegen. Maak eens in Maart en April flinke morgenwandelingen in de buurt van zee en duin of over de heide en kijk dan goed in de hoogte, dan zult ge eens zien hoe op sommige dagen - helder weer met zuidelijke of zuidoostelijke wind - duizenden vogels van allerlei soort voorbij trekken. Veelal zijn ze zoo hoog, dat ge ze alleen aan 't geluid herkennen kunt, of dat ge u moet vergenoegen met naar aanleiding van aantal en vliegmanier een gissing te wagen. Spreeuwen vliegen nu hoog dan laag, in 't laatste geval zijn ze gemakkelijk te herkennen aan den korten staart en de spitse driehoekige vleugels, die met den langen rechtuitgestrekten snavel een figuur vormen, dat wel aan een pijlspits herinnert. Ze schieten ook snel en recht als pijlen door de lucht.
Nog weken na de aankomst blijven de troepen bijeen, bij honderden stappen ze door 't jonge gras, zoekend naar voedsel, éen van doel en eens van zin, want als ze opvliegen om een nieuw terreintje te zoeken, dan gaat alles tegelijk de hoogte in en met echt Pruisische preciesigheid zwenken ze door de lucht, zonder dat er een maar een oogenblik hoeft te twijfelen omtrent de beteekenis van rechts en links. Maar wie de manoeuvre commandeert en hoe ze die zoo netjes hebben leeren uitvoeren, is een groot mysterie en zal 't nog wel lang blijven.
Een feit is het, dat zij zich lang en geduldig oefenen, vooral in 't voorjaar. Nadat zij zijn aangekomen en voor het eigenlijke
| |
| |
broeden begint, blijven zij in gezelschappen bijeen en die houden dan 's avonds formeele vlieg-oefeningen. Wel een kwartier of een half uur achtereen, kunt ge ze door de lucht zien zwieren en zwenken, nu eens in een breede frontrij, dan in een eng gesloten colonne of een phalanx, nu eens met vlug herhaalde vleugelslagen, dan weêr glijdend door de lucht zonder een veertje te verroeren. Alle veranderingen schijnen volkomen
Jonge spreeuw in overgang tot volwassen kleed.
gelijktijdig te gebeuren, maar een enkele maal gebeurt het toch wel, dat er achterblijvers zijn, zelfs zonderen er zich wel eens eenige van de hoofdtroep af en die vliegen dan wel een gezicht ver weg. Als 't heel mooi geweest is, strijken ze alle tegelijk neer in de kroon van een hoogen iep of peppel en dan hebben ze alle tegelijk evenveel te vertellen, waarschijnlijk critiek en nabetrachtingen. Tijdens de vliegoefening zelf schreeuwen zij elkander ook wel eens toe, waarschijnlijk zijn dat wel com- | |
| |
Spreeuwtjes slapend in 't Naardermeer.
mando-woorden, maar dan is ieder soldaat eigenlijk meteen commandant. Het blijft een rare geschiedenis.
Als de zon ondergaat, trekken ze naar de gemeenschappelijke slaapplaatsen, in verscheidene troepen achtereenvolgens. Millioenen komen er zoo slapen in 't Naardermeer, op de rietstengels, die onder hun gewicht knakken. Hektaren bij hektaren van het kostbare riet worden ze door hen vernield. Ik heb mij wel op die slaapplaatsen verborgen en kon toen waarnemen, dat de troepen altijd zingend en joelend aankwamen. Er zijn altijd eenige roofvogels op den
| |
| |
loer, die probeeren een spreeuwtje uit de colonne te bemachtigen en die tracht zich dan door vlugge zwenkingen te redden, verbazend vlug en vol onverwachte wendingen. Ten slotte bemachtigt de roofvogel toch wel den een of anderen stakkerd, die niet vlug genoeg mee kan.
Met 't bouwen van hun nest zijn de spreeuwen al even weinig geheimzinnig als de musschen, zoodat ge van begin af aan kunt nagaan, hoe mannetje en wijfje samen gaan werken, hoe ze elkaar bij 't broeden aflossen en hoe trouw ze elkander verzorgen. Als er geen holle boomen genoeg zijn, dan bouwen ze onder dankpannen en zeer gaarne ook in nestkastjes of in de aloude bloempot, waarvan de bodem is ingeslagen en die ge omgekeerd tegen den muur hebt gehangen.
De jonge spreeuwtjes zijn groote hongerlijders en zoodra zij geluid kunnen geven, schreeuwen ze den ganschen dag om eten. Daardoor trekken ze natuurlijk de aandacht van jongens; in sommige streken van ons land halen die nog wel de kale jonge diertjes uit 't nest, om ze door de lucht te slaan, wat in hun oogen een allerkoddigste vertooning oplevert. Ik herinner mij nog wel, dat ik van mijn vader een allerongenadigst pak slaag heb gehad, omdat ik er naar had staan kijken; dat was in Brabant. Maar met kikkervillen en kikkers-opblazen raakt ook dit vermaak langzamerhand in 't vergeetboek.
In Juni worden de jonge spreeuwen uit 't nest gejaagd, dan zwerven ze bij duizenden over de velden en 's avonds komen ze op bepaalde plaatsen bijeen, om te overnachten: in bosschen, in kreupelhout en tusschen het riet, juist zooals de ouden in voorjaar deden. Reeds eenige uren voor zonsondergang komen zij bij elkaar, van alle kanten vliegen ze aan, zoodat de zwerm wel tienduizenden sterk wordt. Zoolang de duisternis nog niet is ingevallen, zijn ze buitengewoon luidruchtig, ze fluiten en babbelen alle tegelijk en zoo jong ze nog zijn, kunnen ze toch al nadoen, wie ze willen. Van tijd tot tijd vliegt de heele troep op en menig wandelaar heeft zich al verwonderd over de
| |
| |
De spreeuwenwolk.
| |
| |
duistere wolk, die op klare zomeravonden plotseling aan den helderen hemel verschijnt en zich daar snel voortbeweegt, steeds van gedaante veranderend. Dat zijn niet anders dan spreeuwen.
In dezen tijd valt ook de eerste rui. Als ze pas uit 't nest komen zijn de spreeuwtjes effen grijs, maar in den zomer vallen die grijze veertjes uit, om vervangen te worden door de prachtig glanzende met kaneelkleurige randjes en sneeuwwitte punten. Dat gaat langzamerhand; in Augustus ziet ge dan ook dikwijls jonge spreeuwen, die nog half in negligé zijn en voor de rest in galagewaad. Ook de ouden ruien nu, en als die periode van betrekkelijk onbehagen voorbij is, barsten ze weer los in de oude vroolijkheid, die voortduurt totdat de eerste wintervlagen de minst flinke het land uitdrijven. De sterke ouden gaan het laatst, de jongen dikwijls al in Juli en dan komen ook al andere uit Oost-Europa hier bij ons aan.
Het zijn ook meestal jonge spreeuwtjes, die onze kerseboomgaarden leegplunderen; dat is een privilegie voor de jeugd. Over het verdriet van de kerseboombezitters zou ik hier lang kunnen uitweiden, maar daar kunt ge 's zomers buiten zelf genoeg van te zien en te hooren krijgen. Ik heb er altijd pret in, om zoo'n bel in een kerseboom te zien hangen. Om de tien minuten komt er dan iemand uit huis, om door gelui de spreeuwen te verjagen: een soort van negatief etensklokje, maar of 't helpt, zou ik niet durven uitmaken.
|
|