| |
| |
| |
XXI.
Het werd een wonderlike week voor Kees.
Het raarste was, dat-ie 's morgens voor school Truus ontmoette, als die van de andere kant af kwam, van tante Jeanne, waar ze geslapen had. En als het school uitging, dan zag-ie d'r meestal niet eens. Na een paar dagen leek het al, of het eigenlik zijn zusje niet was; ze keek wel lachend naar hem, en vertelde wel 'es, dat ze het heel fijn had, maar vragen hoe het thuis was, deed ze helemaal niet. Och, en er was ook eigenlik geen nieuws. Het bleef aldoor hetzelfde; pa was wèl erg, zowat de hele dag zat moe maar voor 't bed.
Van Tom merkten ze niets; die leek wel een kind van juffrouw Smit geworden; als hij voor de deur speelde, liep-ie niet eens de winkel in.
In de winkel zat de hele dag grootvader pijpen te roken, hij deed helemaal net of het zijn eigen winkel was. Tegen etenstijd ging-ie weer weg; hij kwam dan even in de kamer, en keek even in het bed, en zei: ‘Nou, tot morgenochtend maar weer.’
En dan zat Kees alleen aan tafel met moe te eten. De meeste keren was het brood, of opgewarmd eten van de vorige dag, en moe at verschrikkelik weinig, vond Kees.
Pa werd hoe langer hoe stiller, en leek meestal wel te slapen.
Kees sloop wel eens naar het bed, als moe even de kamer uit was. Dan keek hij naar zijn vader z'n ogen, maar die waren meestal dicht, of ze keken strak naar de zoldering. Kees bleef dan wachtend staan, en kuchte even, maar z'n vader bewoog niet. Een keer meende Kees toch te zien, dat z'n vader naar hem keek; maar toen kreeg-ie een brok in z'n keel van de schrik; het
| |
| |
leek net een vreemde man die daar lag. Hij werd er in-eens bang van, en hij was opgelucht, toen z'n vaders ogen hem weer loslieten, en hij sloop zachtjes weg.
Dan ging-ie maar wat op straat, en keek uit, of oom Dirk er nog niet aankwam. En als die er was, dan werd het tenminste een klein beetje minder angstig in huis. Ze gingen met z'n tweeën de lampen opsteken in de winkel, en als dat klaar was, zei oom Dirk: ‘Laten we nou maar een uurtje hier kletsen of zo, krijg je postzegels of je atlas maar 'es.’ En dan liet oom Dirk zich van alles uitleggen. Ja, dat was wel een fijne oom.
Maar soms werd-ie ineens hoe langer hoe stiller, net of-ie ergens kwaad om was, en dan zei hij: ‘k Zou maar naar bed gaan als ik jou was, da's voor je moeder óók rustiger idee.’
En dan ging Kees naar bed.
Hij zei z'n moeder goeie nacht. Ze zat voor het bed. Hij gaf haar een zoen, en keek onderdehand naar zijn vader, maar die merkte niet eens, dat hij er stond. Als hij 'n beetje lang draalde, in de hoop dat pa kijken zou, dan duwde moe hem zachtjes weg en zei: ‘Ga nou maar, lieverd, ga maar slapen, toe nou maar.’
En hij ging naar 't slaapkamertje.
Daar had hij dan elke avond weer z'n gevoel van bevreemding, dat de bedden leeg waren, en hij dacht even aan Truus en Tom. Of die al zouden slapen.
En als-ie in bed lag, dan probeerde hij te regelen, hoe het nu de volgende dagen moest worden. Dat hij uit school kwam, en dat moe zei: ‘Ga nóu 'es kijken naar pa, dan zal je 'es wat zien.’
Maar als hij dan probeerde zich voor te stellen, hoe pa daar overeind zat en hem vrolik aankeek, dan lukte hem dat maar niet. Hij kon maar niet anders voor zich halen dan die vreemde man, die niet op hem lette, die langs hem keek.
Dan probeerde hij het anders. Hij wou z'n vader in de tuin zien zitten. Het ging niet. Hij wou zich voorstellen, hoe hij samen met z'n vader over de straat liep; hij kneep z'n ogen stijf dicht,
| |
| |
om het te kunnen zien zoals hij wilde; maar het wou niet, het wou niet. Het was of hij geen vader had, of er beneden in bed een vreemde lag. Iedereen kon hij voor zich halen. Hij zag z'n grootvader in de winkel bezig met een klant te helpen. Hij zag de jongens van school in hun banken zitten. Hij zag de meester op het bord schrijven. Hij zag Truus met Tom aan d'r hand de straat oversteken. Hij zag z'n moeder in de keuken staan bij de gootsteen. Hij zag juffrouw Dubois een glas melk in schenken, op d'r kamer.
Allen kwamen ze, zoals hij wilde; en dan dacht-ie: ‘nou kan ik pa óók krijgen,’ maar die kwam maar niet. Hij bracht het niet verder dan tot de vreemde, die daar in bed lag, en die hem niet kende....
En dan ging-ie liggen luisteren naar de geluiden in het huis. Hij hoorde juffrouw Dubois zachtjes door haar kamer lopen, en met kopjes rammelen bij de kast. De winkeldeur ging, en er kwam gepraat in de winkel. Een klant zeker. Ja, want hij hoorde de glazen schuifdeur van de grote bergkast rammelend rollen. Gelukkig, oom Dirk verkocht wat.
Onder hem, in de keuken, hoorde hij z'n moeder. Haalde zeker een glas melk of zoo voor pa.
Het werd laat. Hij hoorde oom Dirk door de winkel scharrelen met de luiken; ging dus sluiten. Uit de huiskamer kwam het geluid van het rustbed, dat moe uitsloeg voor de nacht. Als-ie nu eens even naar beneden ging, om wat water te drinken? Dan kon-ie wel even nog in de kamer gaan kijken; wie weet, was pa toevallig net 'n beetje beter geworden....
Maar onverbiddelik zag-ie weer z'n vader liggen als een vreemde; het gaf niet, al ging-ie even kijken, het was nog aldoor hetzelfde, begreep hij. Morgen, als hij om vier uur uit school kwam, dàn misschien....
Soms vond Kees, als-ie om half twaalf uit school kwam, opoe
| |
| |
voor 't bed van pa zitten; en hij schrok er altijd van, zo naar als die daar dan zat. Ze staarde maar voor zich uit, en haar handen lagen in haar schoot; en af en toe keek ze om zich heen en vroeg: ‘Waar heb ik toch m'n zakdoek gelaten?’ En die lag dan vlak voor haar op de grond. Dan gingen ze met hun vieren koffie drinken, maar er werd bijna niet gesproken. En als moe even naar de keuken was, dan schudden de twee oue mensen het hoofd tegen elkaar.
‘Je gaat straks zeker weer naar huis?’ zei opa dan. En opoe antwoordde: ‘Och, 'k zal eerst de dokter nog afwachten, anders heb ik vanmiddag toch geen rust.’
'n Paar keer wou Kees tegen z'n moeder wat zeggen over pa, en 'es vragen, of het niet al 'n klein, heel klein beetje beter was. Maar hij dorst niet te beginnen; het was hem telkens plotseling, of z'n moeder ook al z'n eigen moeder niet meer was, of ze eigenlik niet eens meer op hem lette. Ze sprak wel tegen hem, ze liet hem boodschappen doen, maar ze bleef vreemd en strak tegen hem, ze zag hem eigenlik niet, leek het wel. Ze keek aldoor làngs hem. Hij had haar wel gerust willen stellen, dat ze zich om hem niet bezorgd hoefde te maken: hij ging wel gewoon naar school, hij had wel lol met de jongens ook, hoor; hij had wel geduld, hij vond het niks erg, als het nou 'n beetje lang duurde, het kwam gauw genoeg toch weer in orde, dat begreep-ie wel. Ze moest maar net doen, of hij er niet was, hij rolde d'r wel door, hoor.
Maar hij kon geen enkel geschikt ogenblik vinden, om haar dat nu eens precies uit te leggen. Er was telkens wát anders....
Zo verliepen de dagen zonder verandering.
Kees begon er al aan te wennen, dat er eigenlik niemand meer op hem lette. 't Was hèm goed, hoor, hij zou wel geduld hebben, op 'n goeie dag kwam alles weer terecht. Lag Tom weer lekker naast hem in bed, en lag Truus ook weer in d'r ledikantje, en moe kwam ze nog 's lekker toedekken 's avonds. En zaten ze weer met z'n allen om de tafel te eten....
| |
| |
Maar op 'n Vrijdag-middag stond onverwachts om vier uur tante Jeanne voor 't school. Kees had haar bijna niet gezien.
‘Komt u Truus hàlen?’ vroeg hij; ‘zal ze fijn vinden.’
‘Ja maar jou ook. Je eet bij mij,’ zei tante Jeanne. En ze keek hem niet aan, maar hield de stroom kinderen in het oog, om Truus te kunnen oppikken.
‘Waarom?’ vroeg Kees stug. Als ze maar niet dacht, dat hij net zo kinderachtig was als Truus, en erg blij met dat bij 'n ander eten!
Tante Jeanne gaf geen antwoord, maar bleef naar Truus uitkijken. Daar was ze; vrolik sprong ze op tante af:
‘O heerlik, fijn, komt u me halen? Enig!’
En ze nam tante d'r arm.
‘Waarom is dat nou eigenlik?’ vroeg Kees weer.
‘Stil,’ zei tante Jeanne, ‘omdat, omdat je pa.... omdat moe nou jullie helemaal niet om d'r heen kan hebben, jou ook niet. Omdat, omdat je pa nou zo héél erg is, wie wéét hoe erg....’
Kees stapte ineens gedwee naast tante voort; en Truus hield op met huppelen, en ging gewoon lopen.
‘Ja’ zei tante Jeanne op vreemde toon.
O, laat ze toch niet méér zeggen, liep Kees te wensen, want dan moet ik nu al huilen, midden op straat, dat ieder het ziet....
Gelukkig, tante Jeanne bleef zwijgen.
Ze kwamen boven.
Oom Dirk zat er.
‘Hier zijn ze,’ zei tante.
Truus, thuis, stapte naar 't keukentje, en ging wat drinken bij de kraan.
Kees bleef aarzelend vóór z'n oom staan; hij keek vragend, maar zei niets.
Oom stond op en lei z'n hand op Kees z'n hoofd, en zuchtte.
Tante Jeanne keek het raam uit.
‘Ik ga d'r maar weer naar toe,’ zei oom Dirk. ‘Maar hoe 't vannacht loopt, weet ik niet.’
| |
| |
Tante knikte en zei niets.
‘Moet ik hier blijven?’ vroeg Kees zacht.
‘Ja, da's het beste, Kees,’ antwoordde oom.
‘Vannacht ook?’
Tante Jeanne trok hem op haar schoot.
‘Ja, vent, jij blijft hier met Truus.... Moe had dat liever.’
Kees hoorde oom Dirk de trap aflopen. En ineens was hij blij hier te mogen blijven; want hij had z'n eigen huis niet binnen durven gaan. Daar was z'n moeder, en het vreselikste wat hij wist te bedenken, was nu z'n moeder te moeten aankijken, nu - dat hij dit erge van z'n vader had gedacht, dit állerergste.... dat hij nog nooit helemaal voluit had durven denken: doodgaan.
Hij verborg z'n gezicht tegen tante Jeanne d'r borst; ze dacht dat hij huilde, maar hij huilde niet. Hij had droge ogen.
‘Kom,’ zei tante, hem zachtjes afwerend, en opstaand, ‘ik zal 'es voor eten gaan zorgen. Truus, meid, je moet me weer helpen!’
Weg was ze naar de keuken.
Kees stond alleen in de kamer. Hij moest het zichzelf bekennen: hij had het gedacht, daarnet: Doodgaan van pa. Niemand wist het, maar hij had het toch gedacht.
En hij zou het weer denken. En als hij z'n moeder weer zag, dan zou tussen haar en hem dat verschrikkelike zijn: dat-ie het in stilte wéér dacht, zo-maar van z'n eigen vader dacht: misschien gaat pa nu dood.
O, als hij maar niet naar huis hoefde, als hij nu maar moe niet hoefde te ontmoeten de eerste dagen - als-ie 't maar uit kon stellen tot later, tot later, als alles weer goed en gewoon was thuis.
Hoor, Truus babbelde gewoon met tante; die wàs niet zo gemeen om zulke erge dingen van pa te denken....
Tante kwam de kamer weer in.
‘Wees jij maar 'n dappere Kees, hoor,’ zei ze, en hij zag tranen in d'r oogen.
‘O, ik ben héél gewoon,’ antwoordde hij stug. Was ze nou
| |
| |
gek, dacht ze nou dat-ie in angst zat? Nee hoor, niet meer....
‘Als je onderhand 'es een boek ging lezen,’ zei tante toen, ‘oom heeft een plank vol hier in de kast, en er zijn prachtige bij, met platen.’
Ze had de kast al opengegooid, en wees het rijtje boeken.
Kees liep er bedaard op af, en keek de ruggen; veel verwachting had hij er niet van; anders zou oom Dirk het er toch wel eens over gehad hebben?
Hij las de titels; 't schenen allemaal verhalen te zijn; daar kon hij er wel eens eentje van proberen.... Maar daar stond een groot deel in bruine prachtband: De Sterrenhemel!
‘Hé,’ zei hij ineens op kennerstoon, het grote boek tussen de rij uithalend en 't even doorbladerend, ‘hé, heeft oom dàt? Dat wou 'k wel 'es inkijken ja.’
‘Ga je gang, hoor,’ zei tante, ‘als je d'r maar niks àn maakt.’
En ze tripte weer naar d'r keuken.
Kees ging met het boek aan tafel zitten bij het raam. Het wemelde van platen en plaatjes in het boek, en platen zoals hij nog nooit gezien had. Sommige leken wel op de voorste bladzij van z'n atlas: bollen die in mooie banen om de zon liepen, met pijltjes d'r bij, kon je zien, welke kant ze uitgingen. Er waren ook grote sombere platen van een hele bladzij, landschappen bij nacht, met hier en daar vuren; en afbeeldingen van reuzen-verrekijkers met hele machinerieën d'r om heen....
Kees was overweldigd; dit boek was een boek zoals nog vast en zeker geen één jongen gelezen had. Sterrenkunde! Daar wasie iedereen mee vóór, nu hij er zo vroeg mee beginnen kon.
‘Wel,’ hoorde hij tante roepen uit de keuken, ‘is het nogal naar meneer z'n zin?’
Kees pakte het boek op, en liep er mee naar de keuken.
‘'t Is sterrenkunde,’ zei hij plechtig, en hij liet, al bladerend, vluchtig wat platen zien.
‘Ja, ik heb er toch geen verstand van,’ zei tante luchtig.
Kees had bladerend een uitslaande plaat gevonden: een grote
| |
| |
cirkel stond er op, bespikkeld met sterretjes, en eigenaardige wazige lijntjes overal.
‘Kijkt u 'es, de sterrenkaart. Daar staan ze gewoon allemaal op,’ zei hij geestdriftig, en hij liet het uitslaande blad voor d'r ogen slieren.
‘Pas maar op,’ zei tante, ‘wees er nou voorzichtig mee en maak er niks an, blijf er nou maar mee in de kamer.’
‘Ik óók 'es kijken,’ kwam Truus, met een paar natte handen al naar het boek grijpend.
‘Pas óp nou!’ riep tante driftig, ‘daar hàd je 't nou al bijna. Vooruit Kees, niet hier in de keuken met oom z'n goeie boeken.’
Kees trok af naar de kamer, en ging daar weer op z'n gemak het boek verder kijken.
Eerst 'es zo'n beetje alle platen; en dan begon-ie straks geregeld van voren af te lezen.
Hij kreeg het natuurlik van avond niet uit; maar enfin, en hij kon er net zo dikwijls in lezen, dat-ie 't zowat allemaal uit z'n hoofd wist, de héle sterrenkunde, meneertje....
Maar de meeste platen waren nogal onbegrijpelik voor hem, en de onderschriften waren óók vreselik geleerd.
D'r was heel wat aan te leren, mijmerde hij. Maar dat was juist fijn, dat zou hij hem wel lappen.... Tante snapte d'r niks van, nee natuurlik niet. Nou maar oom zou d'r óók van opkijken, als ze hem vertelde:
‘Raad nou er 'es, wat Kees gedaan heeft. Die heeft maar met z'n neus in dat boek over sterrenkunde gezeten, hij was er niet van af te slaan.’
En later pa ook:
‘Hé Kees, jij weet heel wat van die sterrenkunde af. Leren ze dat tegenwoordig op school, nee toch?’
Hij zou even lachen:
‘Op school, met al die ezels? Kàn u denken. Maar u weet wel, toen u laatst zo erg ziek was, ben ik immers 'n paar dagen bij tante Jeanne gebleven? Nou, en daar verveelde ik me natuurlik
| |
| |
dood, en toen lag daar dat boek van oom Dikk, over sterrenkunde. En uit verveling ben ik daar toen zo 'n beetje aan begonnen, hè....
Hé, dat had-ie daarnet nog niet gezien: in dat landschap stonden overal letters gedrukt, en d'r onder stond wat elke letter betekende. Tot de m toe, nou, óók geen klein beetje! Nou 'es voor de aardigheid kijken, of nou al die letters van a tot m in dat landschap stonden....
De eerste letters vond-ie gauw, maar de j zag-ie nergens. Wel de k weer; maar de j was er niet. Hij zocht zorgvuldig de hele afbeelding af; op allerlei leuke plekjes stonden letters verstopt; nou kijk 'es, hier die l zag je óók bijna niet, tussen die dikke grashalmen in.... Maar de j was er niet; gek, die zouden ze toch niet vergeten hebben?
Hij bleef zoeken; natuurlik moest de j er zijn; als-ie 'm straks had, zou-ie zelf niet begrijpen, hoe-ie zo stom geweest was!
Tante kwam met Truus de tafel dekken.
‘Nou, nou,’ zei ze, ‘dà's een boek voor jou, dat merk ik al. Maar leg het nou zo lang weg, we gaan dadelik eten.’
Kees gehoorzaamde zuchtend, en lei het boek op 'n lege stoel in een hoek. Hij had die j nog niet gevonden; 't was toch gek.
Het middageten viel hem nogal mee; was zowat net zo als thuis. Alleen was er aan het vlees 'n raar smaakje; maar hij deed net of-ie dat niet eens proefde.
‘Wat gaan we nou doen?’ vroeg Truus gezellig, toen ze klaar met eten waren.
Kees wees ernstig naar de hoek, waar z'n sterrenkunde lag.
‘Ik moet verder met m'n boek,’ antwoordde hij gewichtig.
‘Dan mag ik het licht wel opsteken, anders bederf je je ogen nog,’ zei tante. ‘En Truus helpt me weer met afnemen en met afwassen - en dan wordt het zoetjesaan weer bedtijd, want we waren laat met eten.’
| |
| |
De tafel werd opgeruimd, het kleed ging er weer over, en meteen zat Kees alweer met z'n boek open voor zich. Tante stak de lamp aan, en verdween met Truus in de keuken.
Kees voelde zich als een voorname geleerde zitten.
Toen Truus door de kamer kwam om wat in de kast te zetten, keek hij even op, en zag haar aan met een duidelik verstrooide blik.
Ze stak haar tong tegen hem uit; hij zei niets, maar keek weer in z'n boek.
Die letter j vond hij niet. Zou hij toch 'es zo langs z'n neus weg tegen oom zeggen: ‘Aardig boek; staat 'n massa in. Maar 't is niet erg precies, de tekeningen tenminste, daar vergeten ze af en toe gewoonweg letters in.’
Want de j stond er niet in, dat wist-ie wel zeker, hij zocht tenminste niet verder....
Hij probeerde nu te gaan lezen in het boek, beginnend met het eerste hoofdstuk. Maar dat viel hem helemaal niet mee. Het was eigenlik een beetje gezeur, waar-ie lang niet alles van begreep; en waarvan-ie zich angstig afvroeg: hoe moet ik dat nu onthouden?
Hij worstelde 'n paar bladzijden door, en wist toen, dat hij dat boek niet baas kon.
Zou-ie 't maar niet weg zetten, en een van de andere proberen? Wie weet wat 'n fijne verhalen dat waren, die hij gewoon lekker achter elkaar uit kon lezen.
Maar dan zou hij tante Jeanne lelik tegenvallen... En hij bleef maar zo'n beetje net doen, of-ie toch las. Sommige plaatjes waren ook wel aardig om nóg 'es te kijken.
Ze waren in de keuken klaar, en Truus bleek slaap te hebben.
‘Maakt u m'n bedje weer, op de grond?’ vroeg ze vleierig, ‘dan lig ik zo lekker, met de lamp nog op.’
‘Nee,’ zei tante, ‘'t wordt nou nog véél lekkerder, jij gaat bij mij in 't grote bed, en Kees gaat op de grond.’
| |
| |
‘Op de grond?’ vroeg Kees, opkijkend van z'n boek.
‘Ja,’ zei Truus, ‘'n kermisbed; maakt tante Jeanne altijd; slaapt wàt heerlik, daar in de hoek naast de kast.’
Kees keek vragend naar tante Jeanne.
‘Zeker,’ zei die, ‘en je zal 'es zien, hoe best dat gaat. 't Wordt een reuzegroot bed, waar d'r eigenlik best twee in kunnen. Ze lag er als een prinses, niet Truus?’
‘Enig,’ zei Truus, ‘maar nou mag ik bij u, hè, da's nóg eniger.’
En ze begon zich al uit te kleden.
Tante kwam met allerlei beddengoed aansjouwen, en ging het kermisbed opmaken.
Kees keek toe; hij had er werkelik wel zin in; 't was een soort avontuurtje.
‘Zo slapen de soldaten zo dikwijls,’ zei hij welwillend.
Truus stond in haar nachtpon toe te kijken; zodra het kermisbed klaar was, sprong ze er op, en ging onder de dekens liggen.
‘Nee Truus, jij niet, 't is vanavond voor Kees,’ waarschuw de tante lachend.
‘Dat weet ik wel,’ zei Truus, ‘maar ik laat Kees even zien hoe 't gaat. Zie je 't nou, Kees?’
‘Ja,’ zei Kees kortaf. Hij was met zichtbare plichtmatigheid alweer aan z'n sterrenkundeboek begonnen....
‘Och hé,’ riep Truus ineens als geschrokken, ‘daar heb ik wat vergeten, en ik ben al uitgekleed!’
‘Wat dàn?’ vroeg Kees dadelik.
‘Heb ik de krant niet uit de bus gehaald; suf, doe 'k elke avond voor oom.’
‘O da's niets,’ zei tante.
‘Nou, ik doe 't wel even,’ zei Kees; hij klapte het boek dicht zonder erbij te denken, en stond op, om de krant te halen.
Toen-ie weer terug kwam en de krant voor tante op de tafel lei, hoorde hij Truus d'r stem uit de alkoof:
‘'k Lig nou hier al, Kees. Wàt fijn!’
| |
| |
Tante knipoogde tegen hem, wenkte met d'r hoofd, en zei:
‘Och, ga d'r maar even g'nacht zeggen.’
‘G'nacht zeggen?’ vroeg Kees verbaasd, ‘wie gaat er nou z'n zussie g'nacht zeggen?’
‘Elke aardige grote broer,’ zei tante zacht.
‘Nee hoor. Bij ons thuis niet,’ besliste Kees, en hij ging bij z'n boek zitten.
‘Och, maar nou is 't wat anders,’ zei tante nog zachter, ‘ga maar even naar d'r toe.’
Kees keek z'n tante eens aan. Zat ze hem nou voor de gek te houden? Maar tot z'n stomme verbazing zag hij, dat ze in de war was, dat ze met moeite d'r tranen zat in te houden.
‘Wat moet ik bij d'r doen dan?’ vroeg hij, onrustig wordend.
‘Zeggen dat ze lekker moet slapen. Dat jij altijd d'r grote broer zal zijn. Stop d'r 'es lekker in, knuffel d'r es even; gut, oom Dirk deed het geregeld, ze is d'r dol op, het schaap.’
Ze sprak zo raar en zenuwachtig, dat Kees wel gehoorzamen moest. Hij liep de alkoof in en ging op de rand van het bed zitten.
‘Pas op dat je niet met je schoenen tegen de dekens komt,’ zei Truus zorgzaam.
‘Ja hoor,’ zei Kees.
‘Wat kom je eigenlik doen? Jij mag hier niet in bed hoor, als je dàt maar weet.’
‘Weet ik al lang. Denk er om, dat we morgen met z'n tweeën op tijd naar school gaan zeg.’
‘Nogal glad. Kwart over achten moeten we hier vandaan. Maar we zijn vroeg genoeg, zal je zien.’
‘Daaròm.’
‘Ja.’
Hij sprong weer van 't bed af.
‘Nou aju, 'k denk dat ik nog wat ga lezen.’
‘In dat boek?’
‘Ja.’
‘Ik vind het allemaal saaie boeken.’
‘Jij ja. Maar ik niet. Nou aju.’
| |
| |
‘Aju.’
Hij keek nog even naar d'r. Ze lag erg verwaand te kijken in dat grote bed, vond-ie.
Toen stapte hij maar weer de kamer in.
‘Is ze nou tevreden?’ vroeg tante, nog aldoor met die rare ontroering in haar stem.
‘'k Wed dat ze al bijna slaapt,’ antwoordde Kees.
Hij pakte weer het boek, maar een tegenzin overviel hem plotseling.
‘Ik denk, dat ik nou maar 'es ophou hiermee,’ zei hij met een bezorgd gezicht, ‘ik krijg 'n beetje hoofdpijn d'r van.’
‘Weet je wat jij doet, jongen? Ga jij ook naar bed; jij bent natuurlik óók van streek, en dan is slapen het beste.’
Kees keek eens naar het kermisbed. Het lokte hem wel aan. Hij kreeg er hoe langer hoe meer zin in. Maar kon iemand als hij eigenlik nu al slapen gaan, gelijk met de kleine kinderen?
Hij keek op de klok: bij negenen al!
‘Is die klok gelijk?’ vroeg-ie.
‘Dat scheelt de helft niet,’ antwoordde tante, ‘gerust, ga jij naar bed, slaap zal je goed doen. Als een mens slaapt denkt hij tenminste niet meer.’
‘Ja, da's waar,’ zei Kees wijs, en begon z'n laarzen los te rijgen.
‘Als je nou hier op deze stoel je goed netjes opvouwt, heb je 't morgen zó bij de hand.’
Hij lei stuk voor stuk z'n goed op de stoel; z'n kousen bovenop, met de elastieken er om heen gedraaid. Toen schoof-ie vlug onder de dekens.
‘Nou?’ vroeg tante.
‘'t Ligt bèst,’ zei hij, haar vrolik aankijkend.
Ze knielde op het bed, en bukte, en gaf hem een zoen eer hij er op verdacht was. Toen stopte ze bij z'n rug de dekens wat in, en zei: ‘Welterusten hoor Kees.’
Weer met die aangedane stem....
| |
| |
‘Nacht tante,’ antwoordde hij, juist héél gewoon.
Ze stond op en liep meteen door naar de keuken, en scheen daar te blijven.
Zo, daar lag hij. Die lamp was vervelend, die scheen hem net in z'n gezicht. Hij draaide zich om, ging op z'n zij liggen met z'n ogen dicht.
‘Ben je óók al in bed?’ riep Truus uit de alkoof.
‘Sst!’ vermaande tante, en Kees gaf geen antwoord.
't Werd stil. De klok tikte. In een tent lag je ook zo op de grond. Maar dan op stroo, en in je deken gerold. Dit was eigenlik een gewoon bed; ‘kermisbed’ had tante natuurlik voor de aardigheid bedacht, voor Truus. Enfin, kon toch ook wel goed zijn: kermisreizigers, in d'r lui wagen, sliepen natuurlik ook niet in ledikanten.... Hadden misschien rustbedden, die ze overdag konden opvouwen, net zoals dat van moe.
En in-eens schrok hij. Daar kwàm het weer, waar hij juist zo bang voor was: daar moest-ie, moèst-ie ineens aan z'n vader denken, die zo stil daar in dat bed lag, en voor hem een vreemde man leek. Ja hij wist het wel, waarom ze allemaal zo in angst zaten, en zo zenuwachtig deden, ze waren allemaal bang dat pa dood ging, de suffers, de ezels. Maar hij niet, hoor. Hij zou het later met een glimlach aan z'n vader vertellen: ‘Toen de hele rommel in angst zat, en ze allemaal dachten .... en d'r allemaal met mekaar over zaten te treuren, toen ben ik doodkalm gebleven, en Truus ook. Ja, 't was natuurlik wel vervelend, omdat het zo lang duurde, zo ééuwig lang, en op 't laatst toen geloof ik dat moe óók angstig werd; ja, wel 'n beetje hoor. Nou enfin, maar u zàg er ook naar uit, toen u daar zo lag, dat kan u u onmogelik zelf voorstellen....’
Pa lachte 'es, en zei: ‘Och, jullie zijn allemaal suffers geweest, jullie wisten toch dat ik ertegen kon? Ga mee nou maar een eind lopen, en laten we niet meer zo zaniken. Zijn d'r in die tijd nog
| |
| |
veel klanten in de winkel geweest? Want eerlik gezegd, heb ik daar toen niet precies op gelet....’
- - - - - - - - - - - - - -
Kees werd wakker van een gerucht, dat-ie niet dadelik wist thuis te brengen. Het was al zowat dag, maar 't gordijn was nog omlaag. Er werd zacht op de kamerdeur getikt, 'n beetje angstig om te horen. Zou hij maar niet even naar 't bed van tante gaan, en d'r waarschuwen?
Maar daar kwam tante de alkoof al uit, vreemd in d'r lange witte nachtjapon en met een raar dotje haar. Ze deed de deur open, en oom Dirk sloop naar binnen.
‘Slapen ze?’ vroeg-ie fluisterend.
Kees deed dadelik z'n ogen dicht.
‘Ja,’ fluisterde tante, ‘hoe is 't?’
‘Afgelopen,’ zei oom schor, en Kees hoorde hem snikken.
‘Ach God,’ zei tante. En Kees hoorde ook haar snikken.
Hij lag er nog wonderlik kalm; maar wel was zijn aandacht erg gespannen: wat zou oom bedoelen toch; wàt was er afgelopen?
Hij gluurde door z'n oogharen, en zag ze allebei zitten, een eind van de tafel af: oom tegen de muur op een stoel, met 'n elleboog op de leuning, en een hand onder z'n hoofd, en tante bij de keukendeur, met d'r handen over d'r gezicht wrijvend, en snikkend.
Er ging een verlammende schrik door hem, maar hij wou nog niet begrijpen.
Tante stond op en ging voorzichtig de alkoofdeur dichtdoen. Toen kwam ze naar Kees kijken, maar die hield zich dadelik weer slapend.
‘De arme schapen,’ fluisterde tante, ‘hoe laat is het gebeurd?’
‘Weet 'et niet,’ zei oom, heel moeilik sprekend, net of-ie telkens benauwd werd, ‘.... hij is niet meer bij kennis gekomen na vanmiddag .... aldoor zo stil blijven liggen .... we hebben er maar bij gezeten, vader ook .... zoo oud als-ie is de godganse nacht .... en tegen de ochtend werd-ie zoo erg stil .... gingen we twijfelen .... zeg ik tegen haar: zie dat je nou wat
| |
| |
slapen gaat nog .... zulke onzin praat je dan hè .... tegen je eigen gedachten in .... ben ik nog naar die dokter gevlogen .... heb daar staan te schellen .... hij zou komen .... hij moet nóg komen .... och hij wist het gisteren al .... kom ik terug .... 't leek of ze gèk was .... die juffrouw van boven was er gelukkig .... de oue man wist geen raad ook .... Och god Jeanne, 't is ook zo erg, 't is ook zo erg....’
En hij huilde nu, z'n stem was helemaal geen mannenstem meer....
Kees ging ineens recht overeind in het bed zitten. Ze schrokken allebei.
‘U liegt het toch! U liègt het!’ riep-ie, het enige wat-ie zeggen kón.
Oom stond op, en ging de keuken in, alsof-ie wegvluchtte. Tante kwam naar Kees toe, zwijgend en duwde hem zachtjes neer, en dekte hem toe.
‘D'r is niks van waar!’ schreeuwde Kees; hij duwde z'n hoofd in het kussen, om niet te laten zien, hoe erg hij huilde.
‘Nee, d'r is ook niks van waar, Kees,’ suste tante, ‘blijf jij nog maar slapen, toe blijf nog maar slapen tot ik jullie roep, dan is het tijd genoeg nog. Denk om Truus.’
Kees gaf geen antwoord. Huilend zocht hij naar een uitweg, naar een middel om aan de waarheid te ontkomen, om zichzelf te bewijzen dat ze zich allemaal vergisten....
Maar hij vond niets. En hij moest zich machteloos overgeven aan de waarheid; dat het tóch gebeurd was, tóch gebeurd....
|
|