| |
| |
| |
XVII.
Op een Maandag verscheen Rosa Overbeek weer op school. Had de meester dus geweten, en dáárom had-ie geregeld d'r boeltje in d'r kastje laten leggen, elke week weer.
Kees zag haar dadelik, toen hij die ochtend voor 't school aankwam. Ze stond midden in een kring meisjes; die waren natuurlik allemaal nieuwsgierig, en stonden d'r van alles te vragen.
Een paar jongens, die aan 't hollen waren, probeerden af en toe, met moedwil, dwars door het troepje dat om Rosa zich stond te verdringen, heen te lopen. Werden dan kattig teruggeduwd.
‘Och jong, laat die meiden nou met rust,’ vermaande Jansen, maar meteen liep-ie zelf met een vaart voorbij het troepje, en smeet van een stuk of wat meisjes de muts op straat. Die raapten haar mutsen op, en sloegen ze met d'r handen wat af, voor ze ze weer opzetten, en riepen: ‘Probeer het nóg 'es, als je durft!’
Nou, toen begon het, hoor. Dadelik stormden nóg een paar jongens d'r op af, en gingen ook aan 't mutsen afgooien. De meisjes probeerden te slaan, liepen met haar opgeraapte mutsen in de hand de jongens een eindje na, maar konden ze niet meer krijgen.
Dan werd het weer even rustig; maar als de meisjes weer bij elkaar stonden, holden de jongens er weer langs en weer doorheen, en smeten weer zoveel mogelik mutsen op de grond. De meisjes hielden hun mutsen vast, het werd hier en daar vechten; als een jongen een muts te pakken kreeg, smeet-ie die niet dadelik meer neer, maar nam 'em mee, een heel eind weg, en dan ging 't meisje hem achterna. 't Werd een geschreeuw van ‘Geef je óp nou, 'k zal 't zeggen hoor!’ en ‘Pak 'em dan, pàk 'em dan!’ Som- | |
| |
mige jongens zetten de meisjesmuts die ze veroverd hadden, zelf op, en bleven dan uitdagend om de eigenares heen dansen, en sprongen in allerlei bochten weg, als ze toe-greep.
Het werd steeds doller en algemener; de ene jongen na de andere stormde toe, om óók een muts te pakken.... Kees was nog blijven staan, maar had toch al een paar keer een greep gedaan naar een meisje dat langs hem vluchtte .... En in-eens, daar kreeg de dolheid ook hèm goed te pakken; hij rende rond, en greep, greep maar; af en toe had-ie twee, drie mutsen te gelijk in z'n handen, hij strooide ze in 't rond. Overal liepen de meisjes te gillen; hij was overal te gelijk, als een wervelwind ging-ie rond. En toen, natuurlik, kwam-ie ook in de buurt van Rosa Overbeek.... Die bleef trots staan, hield d'r baret niet eens vast. Wat 'n verbeelding, zij was niets meer dan de anderen hoor - en hij pakte zonder aarzelen de baret van d'r hoofd. Zó stevig greep-ie, dat-ie d'r háár bijna mee-trok.... Maar haar muts smeet-ie niet neer, kwam ze d'r veel te gemakkelik af; ze moest d'r voor lópen hoor .... En hij rende weg, met de baret in z'n hand, wat 'n lekker zacht goed was het.... Zat ze 'm achterna? Ja, twee, drie passen deed ze; nou allàh, hij zou genadig zijn, en de muts maar overgeven .... Maar toen-ie stilstond, en zich omdraaide, bereid om zich de muts uit de hand te laten rukken, toen zag-ie hoe Rosa zich afgewend had, en met d'r rug naar hem toe onbewegelik stond. Om hen heen was het gestoei en geroep van de anderen. Kees bleef staan.
‘Nou zeg, pak àn, anders gaat-ie tegen de grond hoor!’
Ze draaide d'r hoofd een beetje om, en kéék toch even. Hij hield de baret nonchalant in z'n hand, en riep weer: ‘Nou, pak àn dan!’
Als ze éven een uitval deed, hàd ze 'm.
Maar ze deed niets. Ze stond nog half afgewend, en keek Kees aan.
‘Vàng 'em dan!’ riep-ie, 'n gooi-beweging makend.
Maar ze maakte geen gebaar van vangen. Tussen hen tweeën door kwam een jongen gerend, met, wild, twee meisjes achter
| |
| |
zich. Rosa ging een eindje uit de weg en draaide zich daarbij geheel om.
‘Moet je 'm nou terug hebben of niet?’ zei Kees, een stap nader komend, en de baret voor zich uit houdend. Ze had 'em maar voor 't grijpen, maar ze greep niet. Om hen heen ging het wilde gegooi en gestoei door, af en toe liep er eentje bijna tegen Rosa aan, maar die duwde dan woedend met beide handen van zich af.
Kees wist het in-eens precies; als-ie haar de muts toegooide, zou ze 'm niet vangen, maar 'em gewoon op de grond laten glijden. Om dan te kunnen zeggen, dat-ie d'r goeie fluwelen baret zo-maar in de modder had gegooid.
Hij kwam nóg een stap nader, en duwde de baret tegen d'r handen.
‘Toe, pak nou an, zeg,’ zei hij, smekend zonder dat hij 't wilde.
‘O zo!’ zei ze rustig, en zonder grissen pakte ze nu de baret aan.
Hij, glimlachend, bleef staan kijken, hoe ze zorgvuldig de muts weer op d'r haren ging zetten; een langs-vluchtende jongen probeerde hem een muts over te geven; maar hij greep niet, en liet die muts vallen, zodat het meisje hem meteen al oprapen kon. Ze holde gauw weg, bang dat Kees toch nog een poging zou doen; maar hij liet d'r gaan, bleef maar naar Rosa staan kijken.
Die had d'r baret al weer op, en streek d'r haren achter d'r oren.
‘Wat moet je nou nog?’ vroeg ze vinnig.
Hij voelde zich gaan kleuren, en zonder haar te antwoorden, begon-ie weer een ren, stortte zich weer in de wirwar, en rukte links en rechts weer mutsen van de meisjeshoofden, en smeet ze omhoog naar alle kanten.
Zij liep statig door, bewoog haar hoofd niet eens, als een jongen er dreigend naar greep, en niemand pakte d'r muts werkelik. Kees holde rond, vloog af en toe vlak langs d'r, soms met 'n paar gillende meisjes achter zich aan. Dan hield ze even stil, en week wat achteruit; hij zag d'r ogen, en las er vertoon
| |
| |
van minachting in. Was ze gek, wat verbeeldde ze zich nu eigenlik wel?
Weer kwam-ie langs d'r, overal tussen door springend, en nu greep-ie ook dreigend weer naar háár hoofd. Ze vergistte zich, ze vergistte zich, ze pakte d'r baret vast! Was dus wel degelik bang, begreep wel dat hij nèrgens om gaf op slot van rekening! Wip, weer een muts, wip, nog eentje; hij stormde weer hààr kant uit. Nou, allebei d'r handen aan d'r muts hoor! - Ràng, natuurlik, hij hàd 'em, wie kon tegen hem op? Zij óók niet. Maar nu zou-ie d'r zo genadig niet behandelen....
Hij holde door met de baret; wat was het een fijn zacht fluweel....
Hij bleef stilstaan, om 'es even te kijken, hoe ze nu deed. Daar klonken waarschuwende kreten: ‘ Jò jò jò!’
In volle ren zat ze 'm achterna, d'r haren in de wind. Zo, dacht ze hèm te kunnen krijgen? In geen honderd jaar, meneertje.
Plagend en lokkend hield hij haar even de baret voor. Ze stormde toe, maar hij was al weg .... Verrèk, wat liep die meid hard, ze bleef vlak achter 'em. In de verte hoorde hij aanmoedigende kreten, het hele school stond zeker te kijken, hoe 't afliep? Hij hoorde haar hijgen vlak achter zich - als ze nou maar niet viel, ze kon wel een doodval doen met die beroerde rokken, als ze dàt maar wist.... Eeuwig, wat kón ze spankeren, d'mee kréég ze 'm nog!
Met 'n ruk bleef-ie staan, liet haar voorbij schieten, en rende weer terug. Ja hoor, ze stonden allemaal te kijken. Ze schreeuwden: ‘Toe Bakels, vooruit Bakels, laat je niet kennen, laat je niet pakken door 'n meid!’
't Was toch wel lollig. Daar kwam ze alweer aan, hij zou d'r wat laten inhalen, en dan inééns weer een schuiverd nemen!
‘Geef je hièr,’ hoorde hij haar vlak achter zich zeggen. Een wilde vreugd kwam in hem; ze dacht dus werkelik nog, hem te kunnen inhalen? Vooruit dan maar. En nu nam-ie een vaart, geweldig; hij voelde het zelf, zó hard had-ie nog nooit gelopen; hij merkte het aan het juichen van al de kijkende jongens, ze bleef
| |
| |
achter, telkens groter stuk .... Hij keek even om; ze had het opgegeven, ze liep gewoon.
De meisjes dromden om haar heen; wat zeiden ze tegen haar? Natuurlik, dat ze tegen Kees niet óp kon.
Hij bleef even staan en haalde diep adem. Geen steek in z'n zij of niets, o zo. Op z'n gemak wandelde hij Rosa te gemoet, de baret zwaaiend als een overwinnaar; en toen-ie dicht genoeg bij was, riep hij bevelend: ‘Hiero! Pak aan!’
En hoog door de lucht wierp hij de baret naar d'r toe, onverschillig, en maar half kijkend. Ze sprong, en ving de baret op.
Hij ging bij de jongens staan.
Het stoeien en mutsen pakken was in-eens opgehouden.
De deur van 't school stond open, en het aanlopen begon.
De jongens bleven nog wat dralen, eer ze naar binnen gingen.
De meisjes kwamen langs ze. Rosa Overbeek liep nog aldoor d'r muts goed te zetten en d'r haren weg te strijken.
‘Toch kan ze spankeren,’ zei Kees hardop tegen de jongens.
Ze stak d'r tong even uit, maar lachte toch.
De jongens stapten ook naar binnen.
Bij de kapstokken stond Rosa Overbeek nog met 'n paar meisjes. Ze was nog aldoor met d'r haar bezig.
‘Eeuwig-mooi haar,’ dacht Kees in 't voorbijgaan. Hij trok d'r even aan, zonder dat iemand het zag, en liep weer onschuldig pratend verder....
Het eerste half uur had Kees het heel druk met de bel. Hij moest telkens de klas uit, en kon daardoor niet precies volgen hoe het met Rosa Overbeek ging. Zou de meester haar indelen bij de hoogste partij, de oude garde? Of zou hij haar gewoon met de nieuwen laten meedoen, die pas in de hoogste waren gekomen? Hij begon daar telkens weer over te denken, tussen al z'n beslommeringen van de bel door. Als de meester wijs deed, dan nam-ie d'r bij de oude garde, dat kon best....
Er kwam een juffrouw om meneer De Boer te spreken. Kees bracht haar naar 't kamertje.
| |
| |
‘Zeg,’ zei meneer de Boer, ‘vraag 'es aan je meester of dat meisje van, hoe heet ze ook weer, ze is een tijd geleden weggebleven wegens, enfin dat weet de meester nog wel, maar hoe heet ze nu ook weer....’
‘Rosa Overbeek?’ vroeg Kees, vlug-begrijpend.
‘Overbeek ja, Overbeek. Of die nog op is komen dagen.’
‘Ja meneer, die is er. Ik heb 'r gezien, ze zit in de klas.’
‘O mooi. Of de meester d'r dan in de loop van de morgen even naar me toe stuurt.’
Kees kwam terug in de klas, en zag met één oogopslag, dat Rosa op een andere plaats zat. Zo, dus ze was oue garde. Hé, net op de bank vlak voor hem zat ze!
‘Of u Rosa Overbeek straks even stuurt, laat de bovenmeester vragen.’
Hij zei het hardop, dan kon ze het zelf meteen horen. Was ze een beetje gewaarschuwd al vast, wat ze zeggen zou....
De meester knikte zwijgend van ja, en zei toen tegen Rosa:
‘Ga nu meteen maar even.’
Rosa stond op en kwam haar bank uit; en Kees, die naar zijn plaats wou stappen, bleef vóór de klas wachten om haar voorbij te laten gaan. Maar zij draaide zich om, en liep de andere kant uit, achter de klas langs.
Kees keek eventjes verbluft; toen ging hij naar z'n plaats en pakte z'n lei.
‘Wat maak jij een koue drukte voor die meid,’ fluisterde hatelik z'n buurman Van Dam.
‘Hoe dat zo?’ vroeg Kees.
‘Nou, Rósa, Rósa, zo deftig zeg je: Rósa Overbeek tegen de meester, en je maakt een staatsie, als ze voorbij moet, of het de koningin is. Had d'r gewoon omver gelopen, was je bang dat je d'r zeer zou doen?’
‘Je bent gek,’ zei Kees, maar hij kreeg een kleur.
‘Gut, wat krijg je een kleur, Bakels. Is het soms je meisie?’
‘Je bent krankzinnig. Ik had al een kleur toen ik binnenkwam,
| |
| |
de bovenpiet had me een standje gegeven. En die meid van Overbeek kan naar de maan lopen, weet je óók wel. Alle meiden kunnen voor mijn part stikken.’
Van Dam bleef zitten grinniken, maar hij zei niets, want de meester zat naar hun tweeën te kijken, en Kees bukte zich over z'n lei.
Daar werd weer gescheld.
Kees stond op om open te gaan doen.
Er was een klein kind uit de eerste; huilend omdat het te laat was; angstig keek het naar Kees op.
‘Nou jank maar niet,’ zei Kees, ‘en ga maar naar je klas, en vertel het allemaal maar aan de juffrouw.’
Maar het meisje bleef angstig in 't portaaltje staan; Kees had zulke gevalletjes al meer gehad. En hij pakte 't kind bij de hand, stapte ermee de gang in, en bracht het naar de eerste klas. Hij opende de deur, duwde zachtjes 't nog steeds snikkende kind naar binnen, sloot de deur weer en stapte weg.
En toevallig, hij schrok d'r van, kwam net Rosa Overbeek uit het kamertje terug, en gelijk met hem stond ze voor de deur van hun klas.
Hun handen grepen tegelijk naar de deurknop, en lieten tegelijk de deurknop weer los. De deur bleef dicht, en hun hoofden waren daar samen voor de hele klas te zien!
‘Kom nou, vooruit nou, sta niet zo te teuten,’ zei Kees ruw.
Zij zweeg.
Maar weer grepen ze tegelijk naar de deurknop; en weer trokken allebei hun hand terug.
Rosa schaterlachte in-eens.
‘O gunst, wat bespottelik hè.’
Kees vond er niets grappigs aan; hij was nu helemaal nijdig, en met een ruk opende hij de deur, en stapte naar binnen. Zij volgde, lachend nog.
De hele klas kéék duidelik, zodat de meester ook erg kreeg, en vroeg:
| |
| |
‘Wat wàs er?’
Kees gaf geen antwoord; hij wist geen antwoord. Hij voelde dat-ie weer die verschrikkelike kleur kreeg, hij was verloren.... hij was zuur hoor. Wat stond Rosa aan de meester uit te leggen? Hij wist het niet.
Lang was het hele eind lopen, eer hij veilig op z'n plaats zat. En veilig? Daar was al prompt de fluisterstem van Van Dam naast hem:
‘Nou Bakels, wat wou je nog zeggen? Je hebt weer een kop als een biet. Je loopt met d'r. Vast en zeker.’
En straks zou de schaterlach over hem en Rosa door de klas gaan, als de meester begon met ‘Ei, ei, zo, zo!’....
Maar er gebeurde niets, helemaal niets. Rosa kwam weer doodgewoon in d'r bank zitten, en de meester zei: ‘Tweede partij griffels neer. Jansen, vriend, kom jij d'r maar 'es vóór, en pak het krijt.’
En de oue garde mocht blijven doorwerken.
Kees dorst weer rechtop te gaan zitten en om zich heen te kijken. Alles was gewoon, nergens was onraad. Z'n buurman zat brommend te cijferen.
‘Aan de hoeveelste ben je?’ vroeg Kees.
Van Dam bleef doorwerken en wees vluchtig met z'n linkerhand: aan de vierde.
‘Wedden da'k je inhaal?’ zei Kees.
Geen antwoord. Maar enfin, Van Dam zeurde tenminste ook niet meer over Rosa en hèm. En nu kalmeerde Kees helemaal. Hij zou voorzichtig en slim wezen. Net doen of-ie die hele Rosa Overbeek niet eens zag. D'r af en toe 'es met opzet treiteren. Hardop zeggen tegen de anderen, als zij voorbijging: ‘Wat hebben sommige meiden een verbeelding, hè?’
Hij ging weer aan zijn sommen. Maar terwijl-ie op z'n lei de cijfertjes krabbelde, zag-ie toch schemerachtig telkens iets vóór hem bewegen. Dat was d'r haar .... Later, als ze al lang van school
| |
| |
af waren, zou-ie d'r alles uitleggen: ‘Ik moest zo wel doen, anders had iedereen het gemerkt en we waren allebei zuur geweest.’
‘O, maar 'k heb me d'r niets van aangetrokken, ik begreep het natuurlik.’
En als-ie Van Dam later tegen kwam, zou-ie lekker zeggen:
‘Zeg, je weet wel, die waar je me op school altijd mee pestte, en dat ik dan zei: je bent gek? Nou ik zal het je nou-maar vertellen: je had toen wel degelik gelijk. Maar ik had háár beloofd, het geheim te houden, hè.’
Zou je Van Dam zien kijken toch!
‘Rosa Overbeek? Waar je altijd praatjes over had, waar je alles en nog wat van te zeggen had? Kom neem mij nou!’
‘Ja jong, zó heb ik jullie toen allemaal voor de mal weten te houden.’
Maar hij moest eigenlik voortmaken met z'n sommen. Om zichzelf te dwingen, ging-ie óók brommen, en nu groeide regelmatig en snel de grote vermenigvuldigsom op zijn lei. Daar bewoog Rosa d'r haar plotseling zo erg, dat-ie opkijken moest. Ze had zich omgedraaid en keek hem aan. Hij voélde Van Dam naast zich loeren.
‘Geef me even je sponsje zeg, dat van mij is kurk.’
‘Néé,’ zei Kees bars, en hij maakte zich al gereed, om tegen Van Dam te zeggen: ‘'k Zal daar mal zijn. Laat ze voor d'r eigen rommel zorgen!’
Maar Rosa had hem zeker verkeerd begrepen; want ze zei: ‘Je spónsje vroeg ik even,’ en ze greep al naar de sponzedoos die naast het inktpotje in Kees z'n laatje lag. Van Dam bromde cijfertjes .... Kees wenkte, dat ze d'r gang kon gaan. Als je een meisje ook niet eens even je spons mocht lenen, dan was het helemáál....
Toch was-ie niet gerust op Van Dam, en dus klampte hij hem voor sekuriteit eventjes aan:
‘Aan de hoeveelste ben je noù?’
‘Vierde nog,’ bromde Van Dam.
| |
| |
‘Verrek zeg, daar begin ik d'mee ook aan, ik haal je in, zal je zien.’
Rosa lei de sponzedoos neer in 't laatje. Kees deed net, of-ie d'r niet eens op lette; hij was maar bezig tegen Van Dam.
‘Is de vierde zo'n kreng? Komt-ie niet uit? Laat 'em effen zitten en ga vast aan de vijfde. Als ik 'em óók niet krijg, zit er misschien een fout in 't boekje ....’
Hij was ongemerkt te hard gaan praten, en de meester vermaande: ‘Hé daar, denk er om, ik heb hier m'n werk, hoor.’
‘Nog 'es effen proberen,’ fluisterde Van Dam, en viel weer op die vierde som aan.
Kees voelde alle gevaar geweken. Rits, streep onder de derde, hij begon óók aan de vierde. Natuurlik haalde-n-ie Van Dam in. Als er tenminste niet gebeld werd; want dàt zou schelen.
Gelukkig werd er niet gebeld, en ongestoord kon Kees de cijfertjes op z'n lei blijven gooien. Rekenen was toch een fijn vak .... rits, streep; optellen; rang, rang de boogjes; delen .... Als-ie 'em af had, niks zeggen aan Van Dam. Van Dam zei tegen hèm toch ook niets? Vooruit maar.
En Kees rekende, rekende. Zijn griffel riktikte als een klein nijdig machinetje. Maar toch, schemerachtig vóór zich, bleef Kees gestadig de kleine beweginkjes zien van Rosa's haar.
Dáár moest-ie nog aan wennen, dat ze altijd zo vlak voor hem zou zitten, elke dag....
|
|