De vruchten mijner werkzaamheden. Deel 1
(1943)–Marten Douwes Teenstra– Auteursrecht onbekend
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Derde brief.Caledon, 1 Mei 1825. Zonder twijfel denkt gij, dat ik mij op mijne reis nabij Java bevinde; doch helaas! - het is eene eeuwige waarheid: de mensch overdenkt zijnen weg, maar de Heere bestiert zijnen gang! Begrijp eens, vriend! dat ik mij nu 120 mijlen ten noordoosten van de Kaapstad, aan de oostzijde van Hottentots-Holland bevinde, en wel aan het Zwarte Gebergte bij Caledon, ten einde hier de warme baden te gebruiken, en op die wijze de herstelling van mijne gezondheid te beproeven. - Gij zult uit mijn' vorigen hebben gezien, dat ik de drie laatste weken, dat wij op zee waren, zeer ziek geweest ben, zoodat ik den 12 Maart in een' gevaarlijken toestand, volgens getuigenis van twee deskundige geneesheeren, van OosterzeeGa naar eind1 en Liesching,Ga naar eind2 (welke laatste, in Februarij 1818, ook het bad, ofschoon van de Olifants rivier,Ga naar eind3 den schout-bijnacht de Jong van RodenburghGa naar eind4 aanbeval, die er tevens de gewenschte uitwerking van voor zijn rheumatismus heeft ondervonden,) in de Kaapstad aankwam. Mijn ligchaam was door rheumatike stoffen geheel in elkander getrokken en door pijnen afgetobt, waarbij mijne maag daarenboven ongemeen in wanorde was; terwijl de dokters vooronderstelden, dat er ook aan de lever eene ontsteking plaats zoude hebben. Niet lang was ik in de stad geweest, of mijne ziekte, die van dag tot dag toenam, maakte mij zoo zwak, dat ik met mijn stram en pijnlijk ligchaam te bed moest blijven. Daarbij is de Abel Tasman zondag, den 27 Maart, uit de Tafelbaai, met al mijne aan boord zijnde vrienden en bekenden, naar Batavia onder zeil gegaan, hebbende niemand, dan mij van de aan boord behoorende personen achtergelaten; ik ben dus op dezen dorren afgelegenen uithoek, wat vrienden of bekenden aanbetreft, geheel alleen. Ja, vriend! alleen, op 1800 mijlen van mijn Vaderland verwijderd, lig ik hier met de folterendste pijnen tusschen het woeste Zuid-Afrikaansche gebergte. Verbeeldt u het lot van dezen vreem- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deling eens, die aan niemand zijn' vollen boezem ontlasten kan, - die behoeftig, in een' ziekelijken en pijnlijken toestand, hier geheel aan zich zelven overgelaten is. Dan ik wil hier niet verder over uitweiden, en mij niet te veel, met aan mijne vrouw en kinderen, aan u, mijne andere vrienden en mijn Vaderland te denken, kwellen. Na lijden, komt verblijden, - zegt het Vaderlandsche spreekwoord; en zoo na mijn lijden de dood volgt, wat nood? - God is hier zoo wel, als bij u; die goede Alomtegenwoordige Verzorger is ook daar boven bij ons voorgeslacht, alwaar de mensch geen speelbal meer van het rampzalig noodlot is. Waartoe te wenschen, om het verblijf op deze wisselvallige aarde te rekken? - waarom niet.... dan neen - de armen niet te laten hangen, maar strijden, zoo lang wij zijn; dit vertroostend vooruitzigt blijft ons altijd over. WiseliusGa naar eind5 zegt: ‘Een vaste ziel wordt door geluk,
Niet opgeblazen, noch door druk
Onmannelijk vermast, noch beeft bij onweersvlagen;
Zich zelv' gelijk, blijft ze immer groot,
Haar moed klimt hooger met den nood,
Haar kracht verdubbelt, bij 't verdubb'len van de slagen,
Zij lacht bij 't grimmen van den dood.’ enz.
Dan laat ik u eens verhalen, hoe ik hier te Caledon gekomen ben, en wat mij vóór, en gedurende deze landreize wedervaren is. Het was op zaturdag, den 9 April, dat ik hier arriveerde, en wel met een' terug rijdenden boer of kolonist, die te Zoetendals Vallei woont, zijnde zekere Jacob J. Swart, met wien de heer M. van BredaGa naar eind6 voor mij voor de reiskosten geakkordeerd was, moetende dezelve voor 25 Kaapsche rijksdaalders (zoo veel als 25 Hollandsche guldens, wijl de Engelschen deze papieren munt van 48 Hollandsche st., op 1 shill. 6 penn. Engelsch geld gereduceerd hebben) naar het bad brengen, en de geheele wagenruimte ter mijner beschikking laten. Ook heb ik een' slaaf, die men mij als zeer handzaam, sterk (want hij moest mij kunnen dragen) en getrouw beschreven had, voor 45 rijksdaalders per maand gehuurd, en zoo reden wij den 7 April van de Kaapstad het uitgestrekte Afrika in. Uit mijn' vorigen van den 11 Maart, dien ik u met ten Boekel gezonden heb, zult gij den tijd van onze aankomst aan de Kaap hebben gezien - althans zoo gij denzelven ont- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vangen hebt. Niet lang hadden wij voor anker gelegen, of alle passagiers begaven zich aan wal, waarnaar zij brandend verlangden. Er verliep echter nog al eenige tijd, eer dit geschieden kon, aangezien de havenmeester eerst aan boord moest zijn, om onze gezondheid en papieren te onderzoeken; alhoewel de passagiers geene passen afgevraagd werden. - In dezen tusschentijd kwamen verscheidene sloepen met Afrikanen, de eene geel, de andere pikzwart van kleur zijnde, op ons aanroeijen, hebbende bij zich eene menigte manden met levende visch en kreeften, de laatste zoo groot en schoon, als ik mij dezelve nimmer voorgesteld had, zijnde zoo lang als een mansbeen.Ga naar eind7 Anderen hadden manden met druiven, of watermeloenen, appelen, peren, vijgen, enz. De druiven waren dadelijk het voorwerp van algemeenen handel, echter moesten wij dezelve, in vergelijking van den prijs in de stad, zeer duur betalen; één tros, hoewel zeer groot en waaraan men niet anders, dan rijpe, volwassene druiven vond, kostte een Hollandsch dubbeltje; evenwel kan ik u de schoonheid van zulk een' rijpen druiventros niet doen verbeelden - wat zijn de onze daarbij? klein en ter naauwernood maar voor de helft rijp. Ik dacht, bij het zien hiervan, aan het gezegde van zekeren Franschen schrijver, welke Engeland bezocht, daar het niet veel kouder is, dan in Nederland, namelijk: ‘dat de eenige rijpe vrucht, die men in Engeland vindt, een gebraden appel is.’ Nu, zoo erg zal het wel niet zijn; ik houde althans onze boom- en aardappelen veel smakelijker, dan de Zuid-Afrikaansche. - Wij kochten 3 kreeften voor een' gulden - in de stad kocht men 3 zulke voor een' Kaapschen shill., dus 12½ st. Hollandsch of ieder ruim 4 st. Deze kreeften werden dadelijk aan onzen kok ter bereiding gebragt, en hoe weinig eetlust ik ook hebben mogt, vond ik dezelve zeer smakelijk, hebbende in smaak wel iets van eene frissche stevige tarbot. Na het vertrek van den havenmeester, vertrokken ook onze kapitein en bijna alle passagiers, die door hunne stijve houding en opschik volkomen naar wassen beelden geleken. Kijk, vriend! hier straalde uit mijne oogen tevens, bij een' pijnlijken, een nijdige blik door, omdat ik niet mede konde doen. Dit niet mede te kunnen doen is veelal van dusdanige schimpschootjes en spotternijen de oorzaak; want had het mij niet aan de magt ontbroken, dan had ik in alles met hen medegedaan - maar nu moest ik mij met het afkeuren hunner | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kleedij en houding vermaken, om .... ja, omdat ik niet mededoen konde. Hatelijk swak! waarin de oorsprong van zoo veel lastertaal gelegen is - waarom dit niet meer geweerd? Dan, hoe stak deze kleederpracht bij die der sloepelingen af! daar de kleederdragt aan de Kaap, vooral onder de arme volksklasse, welke meest slaven zijn, zeer eenvoudig is; zij hebben geen van allen kousen of schoenen aan, maar loopen barrevoets, waardoor hunne tenen ver van elkander verwijderd staan, op welke zich leelijke, gescheurde en bebloede nagels bevinden. Eene lange broek en een kort baantjeGa naar eind8 dekt verder hun ligchaam, de eerste veelal bruin van kleur en van schaapsleder vervaardigd; een vel van een Kaaps schaap kost hier gewoonlijk niet meer, dan een kwartje (5 st. Hollandsch) tot 3 shills.; zij dragen geen' doek om den hals, maar over het hoofd, waarop zij een' spits toeloopenden van stroo gemaakten hoed dragen,Ga naar eind9 hetwelk een zeer vreemd gezigt voor de nieuws aangekomenen oplevert. Deze hoeden hebben de volledige gedaante van eene ronde schoorsteenkap, hebbende in het midden eene holle bogt. Gij kunt u gemakkelijk voorstellen, hoe ik gestemd was, daar ik op een der watervaten aan bakboordszijde lag, en het vertrek der booten met onze passagiers en met Afrikaansche kooplieden, die zich bij ons aan boord reeds waren komen recommanderen, aanzag; terwijl ik de Kaapstad voor het uitwendige zeer duidelijk beschouwde, en het gewoel in dezelve konde hooren, doordien wij zeer nabij de stad geankerd waren. Hier zag ik wagens met 10, 12 en meer ossen bespannen - daar een' wagen met zoo veel paarden langs het strand rijden. Achter de stad verhieven zich de vier trotsche bergen, als de westersche, de Leeuwenstaart of bil, de Leeuwenkop, de Tafelberg, en de verst naar het oosten gelegene Wind- of Duivelberg. Dit alles was te uitlokkend voor mij, om geene pogingen te doen, ten einde in de stad te komen; ik pakte dan nog dien zelfden avond mijn goed, en zaturdag morgen liet ik mij door twee matrozen van ons schip met een touw in de sloep zakken. Hier liggende, ontving ik op mijn' regter schouder een' kleinen van de valreep vallenden koffer, welks komst haastig, onverwacht en zeer onaangenaam was; - maar ofschoon mij deze val vrij wat pijn veroorzaakte, bleef ik echter geduldig, aangezien mijne beenen verschoond gebleven waren, en ik naar de zoo uitlokkende stad voer. Voor een oud vierkant lapje zeil dreven wij nu weldra | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar den steiger,Ga naar eind10 zijnde dezelve ongeveer zoo lang en breed, als eene der hoofdbruggen over de grachten der stad Groningen, liggende met deszelfs eene einde in de baai op. Aan dit uiterste einde bevinden zich kleine kranen en pompen, de eerste, om kleine schepen te laden of te ontladen, en de laatste, om de ledige watervaten der op de reede liggende schepen wederom op nieuw van versch water te kunnen voorzien. Terwijl wij hier naar toegezeild waren, passeerden wij twee ledige sloepen, op welker randen misschien 50 à 60 zwarte en wilde duikers zaten, zoo groot als de zwaarste eenden. Op geen' halven schoots afstand zeilden wij dezelve voorbij, zonder dat er ééne onder was, die eenige ongerustheid toonde. Het is hier in de Tafelbaai vol van wilde watervogels; honderden van eenden, duikers en andere soorten van gevogelte vliegen hier rond, doch men mag ze in de baai niet schieten op 25 rijksdaalders boete, om welke redenen dit wild gevogelte zoo tam zoude zijn; maar zouden dezelve dan niet bevreesd zijn voor de salutschoten, die hier zoo veelvuldig van de in de of uit de baai zeilende schepen gelost worden? Maar het is ook waar, dit zijn immers eereschoten! - Visch is er tevens overvloedig, en wordt des te meer met netten en hoeken gevangen, waarvan in het vervolg nader. - Aan den steiger gekomen, droeg men mij, en vervolgens mijne twee koffertjes, en een' grooten zak met vuil linnen en onderkleederen hierop. Men deed mij op een daar liggend stuk hout plaats nemen en zettede het hoed van mij naast mij neder, waarna alle sloepelingen verdwenen. Hier, als een lamme bedelaar op eene der Amsterdamsche sluizen, gezeten zijnde, zag ik onzen scheepstimmerman en twee matrozen uit de stad komen aanlaveren, hebbende, behalve een' kleinen storm in de muts, in den eenen arm een mandje met Kaapschen wijn, en in den anderen een met druiven. Zoodra zij mij zagen, wilden zij dadelijk met mij op onze behoudene reis drinken, hetwelk ik dan door het eten van een tros druiven goed maakte; daarna vervolgden zij hunnen weg naar het einde van den steiger, alwaar hunne boot lag, zonder zich verder om mij te bekreunen, zoodat ik met den mij knellenden hoed op den schoot en een' langen stok in de handen geduldig moest blijven zitten. Dan, terwijl ik mijne oogen zoo hier en daar liet rondgaan, zag ik op eens door twee zwarte half naakte schepsels mijne koffers aanpakken en wegsjouwen, en of ik riep: wat is dat? hier!! waar wil je daar mee heen? zeg? hoorje niet? hei! hier!! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alles was vruchteloos; zij volgden hunne ontvangene orders, en ik zag dus mijne koffers en ander goed, met mijn nog overige geld, hetwelk ook al niet veroorzaakte, dat zij de koffers wegens zwaarte moesten laten staan, met al mijne papieren van waarde (?) de stad indragen, zonder te weten, waar het bleef. Maar eenigen tijd later werd de zaak ernstiger; twee pikzwarte slaven,Ga naar eind11 behalve het witte hunner oogen en tanden, welke laatste nu en dan tot meerdere afzigtelijkheid van achter hunne dikke roode lippen te voorschijn kwamen, pakten, zonder een woord te spreken, mijn' eigen' persoon op het onverwachtst op en sjouwden mij insgelijks, als de vorigen mijne koffers gedaan hadden, de stad in. Ik was reeds uit mijne mijmering opgenomen en al onder weg, eer ik regt wist, wat er gebeurde, terwijl ik onder het dragen van den eenen op den anderen zag; en of ik nu vroeg: waar zal dat naar toe? - voorzigtig! - waar wil je met mij heen? - 't was alles peine perdue, zegt de Franschman; de eene had mij bij den kraag en de andere bij de beenen, en zij bleven op die wijze, zonder een enkel woord te spreken, in een klein drafje met mij voortsukkelen. Ofschoon ik nu in de volslagenste onzekerheid was, hoe het met mij en mijn goed afloopen zoude, konde ik mij echter van lagchen niet weerhouden over deze zonderlinge expeditie, en liet, terwijl ik tusschen deze sprakelooze wezens inhing, mijne oogen hier en daar rond weiden. Huizen, menschen, rijtuigen - alles leverde een nieuw en vreemd gezigt voor mij op; maar terwijl ik hier naar zag, werd ik even onverwacht door de zwarten weggesmeten, als ik door hen ingerakeld was, en kwam, echter minder zacht, dan een pak lompen, op een' wagen te lande, die met 8 paarden bespannen was. Bij mijn arrivement alhier vermeerderde mijne pijn niet weinig, en wel door de onzachte ontmoeting, die er tusschen mij en mijne koffers, die ik hier weder vond, plaats had. Ik gaf dan op een' norschen, driftigen toon mijne ontevredenheid hier over te kennen; maar deze blazende machines bleven stom en sprakeloos, en verdwenen even onverwacht, als zij gekomen waren. Eerst gaf ik hun in mij zelven den naam van scheepskameelen, doch thans houde ik mij buiten alle kijf overtuigd, dat zij stoommachines in eene bijna menschelijke gedaante zijn geweest. Geene Engelsche steenkolen konden hen zwarter doen verbranden, dan zij reeds waren - en bij den wagen gekomen, hadden zij eene uitwaseming, alsof de stoompijpen geheel en al opengezet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waren, om de machines te doen stil worden. Ik hoop dus, dat gij met mij gelooven zult, dat zij nieuw uitgevondene stoomsjouwers waren. - Nu, vriend! ik lag dan op den wagen en werd weldra door den voerman gevraagd, waar hij mij naar toebrengen moest. Ik haalde mijn adreskaartje uit den zak, en las op hetzelve: C.A. Storm, nr. 24, in de Kasteelstraat, en zeide, dat hij mij aldaar moest brengen. Hier bevonden zich de meeste passagiers van de Abel Tasman, voor welken hij eene menigte koffers, manden en zakken op den wagen had. Hier komende, werd de wagen ontladen, en ook mijne koffers werden in het voorhuis gezet, alwaar men ook mij naar toedroeg, terwijl de voerman heenreed; - maar hoe vreemd keek ik op, toen de jufvrouw Storm mij verklaarde, dat zij mij, wegens de veelheid der logeergasten, wel bij dag, maar niet bij nacht konde huisvesten. Dit liet zich donker, ja, waarlijk stormachtig inzien; maar ik zat nu eenmaal hier en wel boven op mijne koffers; wegjagen konde men mij niet: want mijne beenen zouden mijnen zoowel als hunnen wil niet gehoorzaamd hebben. Ook was het op verre na nog geen nacht; - ik bleef hier dus eten, en liet intusschen naar een verblijf omzien; - de eerste poging mislukte: de ongelukken zijn veelal gezellig van aard, en komen zelden zonder een aanzienlijk gevolg. Deze tijding bevreemde mij ten hoogste, vermeenende, dat het hier aan geene logementen ontbreken zoude, aangezien ik in eene zoo wereldbekende stad was. Er werd dan eene andere poging aangewend, en men huurde mij eene kamer bij mejufvrouw S.H. Truter, in de Burgstraat, slechts eenige huizen van dit logement af; hier zoude men mij van de tafel van Storm eten en drinken bezorgen, zoodat ik mij over niets zoude hebben te bekommeren. Dan, hoe onaangenaam deze ontmoetingen in den beginne ook waren, spoedig klaarden de nevelen op, - en waarlijk, ik had, wat mijn verblijf en mijne huisvesting betrof, een zoo gelukkig lot getroffen, als ik mij nimmer had durven voorstellen, waarover ik mij regt hartelijk verheugde, toen ik mijne brave vriendelijke huisgenooten nader had leeren kennen. Vele passagiers van de Abel Tasman, welke mij dagelijks bezochten, benijdden, als het ware, mijne zindelijke, naar de Vaderlandsche wijze, netjes gemeubileerde kamer, en vooral de naauwkeurige en zorgvuldige bediening, die mij hier door deze hupsche menschen bewezen werd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe vol het ook in den beginne bij Storm was, kwam er echter spoedig ruimte genoeg in deszelfs huis, om mij te kunnen logeren; maar ik was hier te wel, om mij te willen veranderen. Deze ruimte ontstond door het vertrek van vele passagiers naar andere logementen en partikuliere huizen - om welke redenen weet ik niet: want de kamers waren bijna zonder meubelen; één spiegel, ééne tafel en eenige stoelen, dit was alles, wat men er vond, en ook juist datgene, wat men zonder iets meer van dien aard noodig had; het liet tevens genoegzame plaats voor de koffers en verdere medegebragte goederen, zoodat een blind paard, op hol zijnde, hier voor geen' rijksdaalder in stukken loopen konde. Het tegenovergestelde van zindelijkheid had hier wel is waar plaats, maar dit deed de vertrekken des te vrijer gebruiken. Vele bedden waren daarenboven vol weeg- of wandluizen, zoodat vele passagiers, des morgens ontwakende, met een hoofd vol roode builen te voorschijn kwamen; maar dit bijten was toch niet de schuld der hier wonende menschen, maar van dit zoo lastig ongedierte. Dat de beide groote tegen elkander aanslaande voordeuren, gelijk ook de aldaar tegenover zijnde achterdeur, den geheelen dag wagenwijd openstonden, waardoor er van voren 10 à 15 spelende en veel leven makende slavenkinderen uit- en inliepen, terwijl hoenders en eenden de achterdeur in- en uitmarscheerden, was iets, daar te onregt over geklaagd werd, als brengende dit veel aan de levendigheid van het logement toe, hebbende in alles zeer veel van de brouwerij van Jan Steen, ofschoon sommigen willen, dat er de regte levendigheid aan ontbrak; doch dit was de schuld van velen onzer passagiers zelven - waarom niet in dit doorluchtig huis gebleven? - Maar zie, hier zijn wij reeds op Vaderlandsche mannen en geschiedenissen, welke gedachten, naar mate van den afstand, in aangenaamheid toenemen; dan dat wij ons door geen' storm te ver buiten onzen koers laten drijven, en denzelven op nieuw hernemen. - Dat hier alles peperduur was, zoodat ieder persoon 4 rijksdaalders per dag, en (volgens hun zeggen) in een beter logement slechts 2 rijksdaalders betaalde, was iets, dat slechts bij het scheiden van de markt hinderde; evenwel waren de passagiers spoedig uiteen, gelijk een troep patrijzen, waaronder geschoten wordt. Zaturdag avond, den 12 Maart, was ik bij mejufvrouw Susanna Truter aangekomen, en liet nog dien zelfden avond den heer J.K. van Oosterzee, medicinae doctor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alhier, bij mij verzoeken, welke mij vervolgens tweemalen per dag bezocht, en met eene ongemeene belangstelling en oplettendheid voor mij gezorgd heeft, hetwelk ik den braven man steeds met dankbaarheid erkennen zal. Dadelijk werden mij sterk werkende medicijnen toegediend, zoodat ik, na drie weken bij aanhoudendheid vomativen en laxativen te hebben gebruikt, zoo zwak was, dat ik mijn hoofd naauwelijks opbeuren konde; ook liet men mij kwikpillen, calomel (verzoete kwik) gebruiken, (op Java dient men dezelve voor bijna alle kwalen toe,) waardoor mij de mond geweldig opzwol en de tanden los werden. Eetlust of geneigdheid tot slaap gevoelde ik volstrekt niet, waardoor ik nacht en dag met pijn bleef worstelen; van de 24 uren konde ik niet meer, dan 2 tot 4 uren ten hoogste opzitten, waarna de pijn mij weder naar bed dreef. Maar met welk eene bezorgdheid ik hier opgepast werd, is mij niet mogelijk u te kunnen beschrijven; geene moeder, vrouw, dochter of zuster konde mij met meer belangstelling en ervarenheid behandeld hebben, dan zekere jonge jufvrouw Louisa PothoffGa naar eind12 mij hier deed. Deze jufvrouw, 32 jaren oud zijnde, was bij den vader van mejufvrouw Susanna Truter als kind van huis opgenomen, en na den dood van den ouden heer woonden deze ongehuwde jufvrouwen, hoewel 20 jaren in ouderdom verschillende, als vredelievende zusters zamen. Hoe vele vriendschappelijke diensten heb ik niet van deze goede menschen genoten! - hoe menigmalen is Louisa in het holle van den nacht opgestaan, om naar mijn' bedenkelijken toestand te vernemen, vooral wanneer zij mij des avonds een dosis opium toegediend had! - hoe naauwkeurig werden mij op het bepaalde uur de medicijnen door haar toegediend, terwijl zij steeds zorgde, dat ik geene voor mij nadeelige spijzen gebruikte! - met welk een taai geduld heeft zij mij dikwerf 10 à 12 bloedzuigers aan de voeten gezet, ofschoon zij somtijds een geheel uur martelde, eer er één was, die vatten wilde! - Nadat ik mij dan acht dagen van Storm het eten had laten brengen, maakte ik hier een einde aan, en liet mij nu door deze jufvrouwen (hier Nonja'sGa naar eind13 genaamd) van het noodige voorzien. Ook heb ik veel pleizier genoten door den weledelen heer en mevrouw Truter.Ga naar eind14 Deze heer was advokaat, zijnde de zoon van sir John Truter, president van den raad van justitie, welke een broeder van Susanna was. De heer J. Truter, de neef dus van Susanna, had reeds sedert | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plaat 3. - Nieuwland Buitenverblijf van den Gouverneur Generaal,Ga naar voetnoot1 achter den Windberg aan de Kaap de Goede Hoop.Ga naar voetnoot2
- Sien blss. 79 en 285. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plaat 4. - De Papenboom, woning van D.G. van Reenen, Nuweland. - Sien bls. 79.
(Uit Thompson's Travels and Adventures, London, 1827.)
Plaat 5. - Die Franschhoekse Pas, komende van Franschhoek, toegeskrye aan J. Walker, 1832. - Sien bls. 165.
(Gebruik vriendelik toegestaan deur die Parlementsbiblioteek, Kaapstad.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8 jaren geweldig aan de jicht of rheumatismus geleden, en kwijnde hieraan nog alle dagen, zoodat hij steeds zeer ziekelijk en pijnlijk was. Mevrouw deszelfs echtgenoote zag er des te gezonder uit; zij, die schoonheid bij bevalligheid bezat, was de dochter van den voormaligen schout-bij-nacht, C. de Jong, nu te 's Gravenhage wonende, (van wien straks als schrijver nader). Mevrouw had bijzonder veel zwak voor de Hollandsche natie, en liet mij, nadat ik ten deele hersteld was, elken morgen hare fraaije Engelsche koets, met 4 schoone paarden bespannen, aanbieden, om ter bevordering van mijne gezondheid een weinigje te rijden; hetwelk ik dan volgaarne eenige malen deed, ofschoon de koetsier en de lijfknecht mij in de koets dragen moesten. Op deze kleine toertjes bezochten wij meermalen het Ronde-boschje, rijdende alsdan terug voorbij het fraai gebouwde huis (vgl Pl. 4) en de brouwerij van den heer van Reenen,Ga naar eind15 latende Nieuwland, het buitengoed van zijne excellentie den gouverneur lord Somerset, op onze regterhand onder de schaduwrijke boomen liggen. (Vgl. Pl. 3). Ook bezocht ik, verzeld van de jufvrouwen Susanna en Louisa, den heer P. Truter, secretaris der stads regering en broeder van Susanna, wonende een groot half uur buiten de stad, aan den voet van den Leeuwenberg.Ga naar eind16 Hier heeft men een ruim gezigt naar het westen over den uitgestrekten Atlantischen Oceaan; terwijl bijna alle schepen, die de Tafelbaai in- of uitzeilen, hier op een' korten afstand voorbij varen (zie tweede brief, bl. 63). Naauwelijks was ik hier, onder geleide van Louisa en ondersteund door een groot bamboesriet, in huis gestommeld, of ik zag eene fortepiano staan, voor dewelke ik dadelijk plaats nam, en eenige stukjes speelde. Maar Antje, een achttienjarig meisje, de dochter van den heer secretaris Truter, nam, nadat ik geëindigd had, den draad weder op, en overtrof mij zoo zeer in deze kunst, dat ik in het vervolg, tegen alle uitnoodiging, mijne stramme vingers te huis hield. Aangenaam is het, om hier naar toe te rijden; de weg is vrij goed, aan de linkerzijde heeft men het gezigt op den hoogen Leeuwenberg, aan welks afhelling een kerkhof is met een' rotsmuur omgeven. Op dit kerkhof, voor de Maleijers aangelegd, en Javaansch kerkhof genaamd, bevinden zich verscheiden witte gedenkteekenen en groene graven, welke, vooral bij zonneschijn, een zeer bont gezigt uit het verschiet opleveren. Aan de regterzijde heeft men het gezigt op de baai, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en de daarin liggende schepen, alsmede op een paar belangrijke batterijen, de eene Amsterdam en de andere la Chavonnes, naar den gouverneur Chavonnes, die hier, na eene tienjarige regering, in 1724 overleed, aldus geheeten. Vervolgens komt men bij den breeden vuurtoren, met twee koepeltjes voorzien; welk een en ander een schoon gezigt aanbiedt. Treuriger is de beschouwing van het klippig strand, eene zoo geduchte offerbank, waarop wij nog een gedeelte van een verbrijzeld Deensch schip zagen liggen. De tuinen, die men ter linkerzijde aan den voet van den berg heeft, zijn hier veelal met een' muur tegen den aanval van het vee, vooral der bokken, beschut. Deze muren zijn van ruwe hoekige rotssteenen zamengesteld en geven door de groote kalkplekken eene zeer bonte vertooning. Grootere velden zijn met kleine aarden dijkjes omgeven, en deze dijkjes zijn met eene of andere plant en heestergewas begroeid, om dezelve des te meer te beveiligen. Ik heb er hier een dusdanig dijkje beplant gezien met aloë, wier getakte, of liever doornachtige bladeren zoo breed waren als schollen.Ga naar eind17 Of gij hier nu eene gemeene kantplank, dan een' bij ons bekenden zeevisch van maken wilt, is mij hetzelfde; want ook deze bladeren waren zeer verschillende van breedte. De weg is door de geaardheid van den grond rood van kleur, maar tevens ijzervast, zoodat dezelve veel overeenkomst heeft met een fraai gedeelte onzer puin- of trekwegen. Bij deze gelegenheid bezochten wij ook de kleine menagerie van den heer Villet,Ga naar eind18 een Franschman van geboorte. (Vgl. Pl. 2). Men houdt dezen man algemeen voor rijk; maar hij heeft tevens, bij zijne bijgeloovigheid, een zoo armhartig voorkomen, alsof hij uit een visschersdorp, alwaar armoede en bijgeloof derzelver zetel vestigen, afkomstig was. Zijne echtgenoote, om niet al te veel bij de andere Kaapsche dames af te steken, was vriendelijk, echter konde men uit haar zuur gezigt opmaken, dat haar dit veel moeite kostte, en alles gedwongen was. Na bekomen verlof, liet ik mij met een' stoel langs de hokken der dieren ronddragen, die, hoe weinig in getal, echter zeer schoon waren. Ik heb er niets fraaijer gevonden, dan den majestueusen leeuw en de leeuwin, die zeer groot waren. Ook de struisvogel is bezienswaardig, gelijk ook de zebra of de Kaapsche ezel. De olifant en de rhinoceros waren hier zeer groot; de gestreepte tijger was iets grooter, doch korter van staart, dan het gevlekte luipaard. Wolven, vossen, hier jakhalzen geheeten, leverden niet veel ongemeens op; maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de bokken waren er in onderscheidene grootte, waarvan de bonte bok de grootste was. Men vindt hier verder den blaauwen bok, den grijzen bok, den duikelaar, den steenbok, den reebok, welke laatste slechts de grootte van een' haas bekomt; maar tot mijn leedwezen vond ik hier geene van de zoo veel gerucht makende wilde honden. - Deze dieren zijn hier in hun moederland, slechts eenige weinige uren van de plaats, alwaar men hen gevangen heeft, verwijderd, en zijn daardoor gezonder, vrolijker en forscher, dan de naar Europa overgevoerde dieren. De heer Villet heeft tevens vele bloemen en heesters in zijn' tuin, die hier zeer weelderig groeijen; makende deze heer van dit alles een object van handel. In de stad heeft hij een' winkel met opgezette vogels en viervoetige dieren; maar wacht u, dat gij aldaar niet onder zijne alles grijpende arendsklaauwen vervalt! Vervolgens deden wij een toertje door de stad; maar ik wensch u daarvan in 't vervolg meer te schrijven, als ik dezelve eens in een' gezonden toestand rond gekruist heb, en wat ik thans ter vlugt met mijne flaauwe oogen aanschouwde, alsdan met een paar heldere blaauwe oogen van meer nabij en naauwkeuriger gadeslaan, en het hier merkwaardige bezien, of beschouwen zal. Iets, dat mij hier als zeer armoedig voorkwam, is het zoo belabberde papieren geld. Men krijgt hier wel koperen, maar bijna geene zilveren munt, dan eene enkele Spaansche matGa naar eind19 te zien, die hier tegenwoordig tegen 50 st. Hollandsch en meer in omloop zijn. Het papieren geld bestaat, bij voorbeeld, uit stukjes van 1 tot 8 shills.; op een grooter stuk papier, zoo groot als 3 naast elkander liggende speelkaarten, heeft men de waarde van 1 tot 500 rijksd. Men ontvangt dikwerf een stuk papieren geld van 10 en meer rijksd. waarde, dat tot 3 en meer stukken versleten is; maar het blijft daarom even goede en gangbare munt. Andere stukken ziet men, met verschillende kleuren van garen aan elkander genaaid of met een of ander papier gelapt en beplakt; terwijl een derde stuk gespeld is, welke spelden men als een voordeel op de munt toeheeft. De wijze koning Salomo zegt: ‘Het geld vergoedt allesGa naar voetnoot(*);’ - maar daar is het papieren geld voorzeker niet onder begrepen geweest; het Kaapsche papier is althans een slecht vergoedingsmiddel.Ga naar eind20 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een' anderen last geven de hier zoo sterke rukwinden, bij den zomer de zuidooste en bij den winter de noordweste wind, alsmede het stuiven van het zand, waardoor men de huizen, aan de overzijde der straat staande, dikwerf niet zien kan. Geene sneeuwjagt in Siberiën kan erger zijn, dan dit, het is om in eens te stikken. Kleine steentjes vliegen met den wind op de schepen, die in de Tafelbaai liggen; het fijne zand en stof dringt niet alleen de huizen in, maar zelfs in kabinetten, kisten en kasten, en maakt het eten knarsende; terwijl men dit zand zoowel in brood en keukenspijzen, als in het drinken aantreft. Men ziet alsdan de menschen met roode oogen, en in eene norsche luim binnen komen; hunne poriën en zweetgaten zijn verstopt, en onder eene lastige ademhaling hoort men hen over hoofdpijn en onpasselijkheid klagen. De straten of bepuinde wegen hebben van ruwe stukken, klippen en brokken van diep liggende rotssteenen derzelver vastheid, waarin de natuur eenigermate te hulp gekomen is, om dezelve effen en vlak te maken. Deze zoogenaamde straten liggen vol zand en fijn gruis, welke in den wintertijd (hier wintermousson genaamd) zeer slijkerig en morsig zijn, vooral na een' geweldigen regen, zoodat een ontdooide puinweg in ons Vaderland niet morsiger en erger te gaan zijn kan; langdurende regens en veelvuldige zonneschijn zijn hier dus vervelend. Maar waar haakt de mensch niet naar verandering? - Ook de zwarte vliegen mag men als eene Kaapsche plaag beschouwen; dezelve zijn hier zeer menigvuldig en onbeschroomd, zoodat men niet zelden 4 à 5 in een weinig gestaan hebbend glas wijn ziet verdrinken; hare menigvuldigheid in de huizen is bijna ongeloofelijk, en van daar, dat men gewoonlijk een paar slaven of slavinnen bij de gedekte tafel heeft, om dezelve met een' daartoe vervaardigden waaijer af te weren. Men vindt hier veel gewoel door de stad van visch- en fruitverkoopers, alsmede van andere negotie doende menschen, die hunne waren al schreeuwende uitventen; ik heb niemand fraaijer hooren roepen of liever zingen, dan de verkoopers van druiven.Ga naar eind21 (Vgl. Pl. 6). Aangezien mijn regterarm door de gezwollene gewrichten zeer stijf was, moest ik mij door een' ander' laten scheren, hetwelk ik echter wel gewoon was; er werd dus een barbier geroepen, die dan ook weldra kwam. Maar nimmer heb ik meer in het zweet gezeten, dan nu. Verbeeldt u een' kleinen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plaat 6 - Gesig op Waal- en Burgstraat, toegeskryf aan J. Walker, 1832. - Sien bls. 82.
(Gebruik vriendelik toegestaan deur die Parlementsbiblioteek, Kaapstad.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plaat 7 - Wa en Perde uit Album, toegeskryf aan J. Walker, 1832. - Sien bls. 88.
(Gebruik vriendelik toegestaan deur Parlementsbiblioteek, Kaapstad.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zwarten slaaf te zien binnen komen, misschien 60 jaren oud, alhoewel hij hier nog, even als alle andere slaven, jongeGa naar eind22 genoemd werd, die zoo leelijk was als het ergste spook zijn kan; hij had eene groote, dikke, hangende onderlip, alsof die van een oud paard was, tevens zoo vochtig zijnde als de tong van een' heetgeloopen' hond; en al was hij regtlijnig van het hier te huis behoorende rhinocerosdier afkomstig, konde zijn zwart, vuil en stinkend vel niet ruimer om zijn hoofd hangen, waarin zijne leelijke kleine oogen verborgen zaten. Zijn hoofd had veel van dat van een' jongen dog, was hij slechts zoo vriendelijk geweest als deze jonge honden zijn; maar hoe konde hij dit ook in zijn gezigt vertoonen? men moest immers naar zijne oogen, als naar die van een' mol zoeken. Hij stak dan eindelijk zijne morsige handen uit, om de werkzaamheden, die aan de orde van den dag waren, te beginnen, gevende zijn handen een' stank van zich, als dien van een' dooden bruinvisch. Bij het aanzetten van het mes, had hij eene houding en een' zwier, alsof hij den baard met eenige vegen afgemaaid zoude hebben; terwijl bij deze bezigheid zijne vochtige onderlip zich langzaam verlengde. Nu werd er dan eindelijk met geene mindere autoriteit en deftigheid ingezeept, zoodat mij het schuim onder den hals dreef; daarna kwam het mes op nieuw voor den dag; maar, of ik nu ook zweette - hij zette mij hetzelve dadelijk in het regter oor, (misschien dat hem het vel over de oogen gevallen was,) waardoor hij mij eerder bloed, dan een enkel haartje deed verliezen. Ik bleef al zweetende mijn lot geduldig afwachten; en wie zou ook durven spreken! Onze oude jonge vervolgde dan zijn werk, het mes telkens onderhalende, alsof hij de functie van scherpregter zoude waarnemen. Aan mijnen hals schoor hij, al om mij heenstommelende, van onderen naar boven; bij deze schrikverwekkende afschraping, die mij ten tweedenmale bloed kostte, overdacht ik reeds, of ik ook nog iets aan mijne vrouw te bestellen had. Ik werd echter, na slechts ten halve geschoren te zijn, zoo het dezen naam van scheren dragen kan, - want er waren hier en daar nog al verscheiden stoppels blijven zitten, - vrijgesproken, en had, behalve het gevaar van mijn leven, zoo veel pijn doorgestaan, alsof men mij den baard ten deele uitgeplukt had. Na deze martelende exercitie moest ik nog geld toegeven, en wel 2 kaapsche shills., dat is 5 st. Holl. Ik was echter regt hartelijk verheugd, dat ik onder het mes | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en de handen van dezen hakkenden stoppelmaaijer weg was, en zag den ouden jongen met blijde oogen na. - Doch ik hoor u zeggen: welk eene overgedrevene beschrijving is dit toch! Ja, vriend! dit kan zijn, maar moet men dan ook altijd dien droogen ernstigen toon aannemen, alsof men eene bedevaart naar het Heilige land zoude beschrijven? Neen, ik zeg liever met den beroemden Engelschen schrijver Bolingbroke,Ga naar eind23 ‘dat ernsthaftigheid het kenmerk van bedrog is, en dat de ezel het ernsthaftigste dier - de ernsthaftigste vogel een uil, de ernsthaftigste visch een oester, en de ernsthaftigste mensch een gek is.’ Weldra naderde de tijd, dat de Abel Tasman onder zeil zoude gaan, een tijdstip, waar ik reeds lang tegen aangezien had, doordien ik niet wist, of mijn zwakke en pijnlijke toestand het ondernemen der verdere reis raadzaam maakte of niet. Ik liet dus een' tweeden doctor roepen, zijnde de heer Liesching, om met den heer van Oosterzee hierover te oordeelen, en hun beider advijs was, dat zij het ondernemen der reis naar Batavia, in mijnen tegenwoordigen toestand, als hoogst gevaarlijk beschouwden. De Edele heer Muntinghe stelde mij, na het oordeel dezer heeren te hebben gehoord, tevens voor, om gerust te blijven; - en niettegenstaande er vele kosten en tijdverzium mede gemoeid waren, besloot ik dan eindelijk, om den aan mij gegeven' raad op te volgen. Welke opofferingen doet toch een zieke niet, om zijne gezondheid weder te krijgen? - De heer Muntinghe verzekerde mij tevens, dat hij te Batavia, zoo wel als hier, zoo veel hem doenlijk was, voor mij zoude zorgen, en dat hij mijne belangen, ook vóór mijn arrivement aldaar, steeds in het oog zoude houden, zoodat ik dienaangaande gerust blijven konde. Deze vertroostende beloften van een' Raad van Indië waren zeer geruststellende voor mij, te meer daar ik van mejufvrouw Truter hoorde, met hoe veel belangstelling zijn Edele wegens mij tot haar gesproken had - zeggende: ‘wat gij aan Teenstra doet, kunt gij rekenen aan mij te hebben gedaan; ik beveel hem aan uwe zorg, en zal er u bij de eerste gelegenheid voor gedenken.’ Zaturdag, den 26 Maart, namen alle passagiers afscheid van mij, hetwelk mij een' treurigen, zeer treurigen dag veroorzaakte. Meest alle passagiers verlieten mij met medelijden, en (althans schijnbare) deelneming in mijn lot. 's Avonds | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
laat hoorde ik eene koets voor de deur stil houden en weldra was de Edele heer Muntinghe binnen, om afscheid van mij te nemen. - Zijne ernstige verzekering, dat hij mijn vriend was en de levendigste aandoeningen, die op het gelaat van den gevoeligen man te lezen waren, bragten ook mijne ziel in eene geweldige aandoening; waardoor ik den nacht in een somber gepeins, en in overdenkingen geheel slapeloos doorbragt. Nu waren dan al mijne vrienden van mij gescheiden; en hoe zeer waren wij alreeds verbroederd! - Ik gevoelde in den geheelen omvang, hoe smartelijk het was, ziek en afhankelijk, geheel vreemd en onbekend, zonder vriend of vriendin, als een verlaten balling in Gods schepping, en een ongelukkige rond zwervende vader en echtgenoot, in een vreemd werelddeel, onder het onverbiddelijk noodlot te moeten zuchten; maar men moet het ondervinden, om het gewigt er van te kunnen beseffen. Zondag, den 27 Maart, kondigden des voormiddags eenige kanonschoten het vertrek mijner reisgenooten aan. Zoo druk als ik andere dagen bezocht geworden was, zoo stil en eenzaam was het nu; nimmer kan ik deze smartelijke dagen vergeten. Echter moet ik ter eer der Kapenaars zeggen, dat het verlies, hetwelk ik door het vertrek mijner vrienden en reisgenooten geleden had, veel, zeer veel door hunne vriendelijkheid is vergoed geworden. Ga alle Hollandsche steden en dorpen rond, en gij zult er dat niet vinden, wat men hier vindt. Niettegenstaande de Kaap-kolonie of volkplanting nu reeds 19 jaren onder het Engelsche Gouvernement behoort, hebben de Hollanders hier toch boven de Engelschen in alles den voorrang; ook noemen zij Holland het Vaderland, en de slaven zeggen niet zelden, als zij Hollanders zien: ‘daar gaan Vaderlanders heen.’ Men heeft hier koeijen van Vaderlandsch ras, en zoo een en ander meer. De Hollandsche taal en zeden blijven hier de hoofdrol spelen, en het Hollandsche crediet, dat nog door de geheele wereld gevestigd is, wordt hier zeer hoog geroemd; terwijl men hunnen regeringsvorm, hunne zeden, gebruiken en handelingen in het algemeen dikwerf als voorbeelden ter verbetering bij de Engelschen hoort aanhalen. Vele, onnoemelijk vele genoegens heb ik hier genoten. Behalve de reeds genoemde personen, hebben de heer Muntinghe,Ga naar eind24 voornaam koopman te dezer stede, en van Meppel geboortig, alsmede de heer Harmsen,Ga naar eind25 schoonzoon van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den heer Klerk,Ga naar eind26 mij veel pleizier door hunnen gezelligen omgang en kleine diensten bewezen. Zelfs werd ik van de Engelsche dames niet vergeten, van dewelke ik verscheidene malen een potje jelly present ontving; hoofdzakelijk veroorzaakt, doordien ik op zekeren avond de Engelsche natie zoo dapper, tegen de beschuldigingen der Afrikaners, omtrent hunne zeden en gewoonten verdedigd had - en wie gevoelt de moeilijkheid niet, om deze natie tegen beter weten aan te verdedigen? Ofschoon alles boert en kortswijl was en gebleven is, schenen deze dames en de heer SheppardGa naar voetnoot(*)Ga naar eind27 echter meer belang in het gesprek gesteld te hebben, dan het wel verdiende. - Jelly is eene zekere soort van smakelijk en zeer krachtig gelei; het wordt vervaardigd van kalverpoten en Madera-wijn, zijnde het extract der eerste met den laatsten vermengd. Zondag, den 3 April, Paschen zijnde, dacht ik hier aan onze Vaderlandsche gebruiken, en of men hier ook eijeren en wittebrood eten zoude; maar hier werd in geenen deele verandering in de spijzen gemaakt, en maandag te 12 uren was hier reeds het paaschfeest afgeloopen; echter vieren zij den goeden vrijdag hier als een' der eerste Heilige feestdagen van het jaar. Bijzonder aangenaam was het mij, niettegenstaande het reeds zeer ver naar den winter liep, door de bijzondere zorg en onvermoeide nasporing van mejufvrouw Louisa, mij hier nog op aardbeziën te kunnen vergasten, die wel klein, maar zeer smakelijk waren; te meer veraangenaamde mij zulks, aangezien ik zeer weinig in mijne tegenwoordige ongesteldheid van warme en gekookte spijzen hield. Kropsalade met roode beetwortelen was mijn geliefkoosde avondkost; ramenasGa naar eind28 gebruikte ik des morgens, en des middags genoot ik een' krachtigen bouillon; mijn dessert bestond in druiven, aardbeziën, een appel, of iets van dien aard. Nu, vriend! als ik van het bad terug kom, hoop ik woord te zullen houden, met u de bijzonderheden der Kaapstad mede te deelen; thans gaan wij op reis naar Caledon, om het warme bad te gebruiken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Donderdag morgen, den 7 April, kwam de door mij gehuurde oppasser Arend met een' brief van den heer M. van Breda, een voornaam Kapenaar, waarin dezelve mij berigt gaf, dat hij met zekeren Jacobus Swart afgesproken had, dat dezelve mij zoude komen afhalen; tevens was in dezen brief een lijstje van den heer B. Coetzée, wat ik per dag betalen moest voor eten en drinken, eene vrije kamer, en den kost voor den knecht, beloopende zamen 4½ rijksdaalder per dag, hetwelk wij naderhand, aangezien ik mijn' eigen' wijn gebruikte, tot op 3½ rijksdaalder verminderden. Weinigen tijd later kwam de heer van Oosterzee met den ouden Swart zelven de kamer binnen, vindende mij nog te bed. Binnen anderhalf uur zou de oude man met den wagen voor de deur zijn; nu werd het dus tijd, om het overige der mede te nemene provisiën te pakken; en hoe vele koffers, kisten, manden, trommen en zakken waren er niet noodig, om aan de bestelling der dames te voldoen! daarenboven moesten kruiken met water en een paar krukken, die mij zekere Engelsche dame medegegeven had, op den wagen worden gebragt. Mevrouw de echtgenoote van den advokaat Truter zond mij bijna eene halve wagenvracht presenten, waaronder eene kist met ouden Kaapschen wijn en eene menigte keukengereedschappen waren, om dezelve onderweg te gebruiken. Verder werd ik, als het ware, overladen; en wat kunnen wij mannen toch in dezen tegen de vrouwtjes redeneren? - dit baat toch niets! de vrouwen zijn over het algemeen baas; hier over klaagde de wijze Romein Marcus Cato reeds, drukkende zich aldus uit: ‘Alle mannen heerschen natuurlijk over hunne vrouwen; maar wij heerschen over alle menschen, en onze vrouwen over onsGa naar voetnoot(*).’ Men voorzag mij met gebraden vleesch, gebakken visch, vruchten en andere eetbare waren, kruikjes met gekookt en ongekookt water, azijn, siroop, Fransche brandewijn, eene trom met wittebrood, beschuiten, krakelingen, koetong, koffij, thee, chocolade, suiker, een pakje en eenige flesschen met medicijnen, en wie weet, wat mij de jufvrouwen al meer ingepakt hebben. Dit een en ander vulde, buiten mijne koffers met kleederen, wijnkisten en het beddegoed, reeds een groot gedeelte van den anders zeer grooten wagen, die geheel aan mij afgestaan was; te meer daar ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mijn bediende met zijn goed moest worden geplaatst, zoodat ik in 't vervolg genoodzaakt was, om nog 5 rijksdaalders aan een' anderen boer te geven, omdat hij de koffers en kisten overnam, waardoor ik toen gemakkelijk op mijn kooigoed liggen konde. Nu reden wij, met tien kleine bruine paarden voor den wagen gespannen, de stad uit (vgl. Pl. 7); twee paarden had Swart op de uitreis, na de moeijelijke kloofGa naar eind29 te zijn overgekomen, onder weg gelaten, zoodat wij den volgenden dag ook dezen weder voorspanden, en de reis met 6 span vervolgden. Bij het uitrijden nam mijn vriend van Oosterzee naast mij in den wagen plaats; en voorbij de groote kazerneGa naar eind30 gekomen zijnde, nam hij hartelijk afscheid van mij, en steeg te paard, welk scheiden van mijnen raadsman, vriend en zorgdragenden geneesheer mij in mijnen nood bijzonder trof. Nu was ik dan geheel aan mij zelven overgelaten, en weldra van mijnen zoo kundigen als hulpvaardigen doctor, en de verdere hier gemaakte kennissen verre verwijderd; en wie weet, dacht ik, welk een woest en behoeftig oord ik aldaar aan het Zwarte GebergteGa naar eind31 vinden zal? Daar alleen, geheel alleen te zullen zijn, dit verwekte een zoo onaangenaam gevoel bij mij vooral, daar ik zulk goed gezelschap gehad had, dat ik bijna niet opgeruimd van geest blijven konde; maar goede moed is 't halve leven, zeide ik; welaan! laat uw hoofd niet hangen; steek het fier onder de u vervolgende rampspoeden opwaarts! Genoeg, ik verliet de Kaapstad onder sterke aandoening en een somber voorgevoel van er nimmer terug te keeren. Swart, die niet geloofde mij levende aan het bad te zullen brengen, vroeg aan den heer van Oosterzee, wanneer ik onder weg stierf, of hij mij dan maar aan den weg begraven mogt, dan of hij mij naar de naaste kraal brengen zoude? Dit beantwoordde ik en zeide hem, dat hij mij begraven konde, waar dit voor hem het gemakkelijkste was, maar dat ik verzocht, om daarmede niet te haastig te zijn, ten einde zich stellig van mijn overlijden te kunnen overtuigen. Mijne gevoeligheid ontstond niet zoo zeer, doordien men mij met de schoffel op den wagen wegvoerde, als wel door de zwakheid van mijn ligchaam, welke hier veel aan toebragt. - Spoedig waren wij met onzen met linnen overtrokkenen wagen nevens het Ronde-boschje, alwaar wij links afdraaiden,Ga naar eind32 en kort daarna de eerste rivier doorreden.Ga naar eind33 Nu bevonden wij ons op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een' weg van wit maalzand. Aan den Zwarten DamGa naar eind34 gekomen, spanden wij uit, en vonden hier reeds eenige wagens op ons wachten, terwijl wij nog wel drie uren naar de laatsten moesten wachten. De boeren, of kolonisten, uit een' zekeren bekenden omtrek komende, weten, wie er naar de stad gereden zijn, dat zij naar boven rijden noemen, ofschoon de stad eenige honderd voeten lager ligt, dan het land, waarop zij wonen en hunne akkers ploegen. Het alleen rijden houden zij voor gevaarlijk, niettegenstaande zij met goede geweren gewapend zijn. Vooreerst zoude, volgens hun zeggen, het wachthouden voor hunne paarden of ossen tegen den aanval van het wilde gedierte hun geene nachtrust vergunnen, en een kleine troep moeijelijker alleen zijn te bewaken, dan een troep van honderd, door drie of vier personen. Ook zouden, volgens zeggen van Swart, alleen rijdende wagens niet zelden door eene horde of bende gewapende roovers overvallen en van alles beroofd worden; bestaande deze roovers meest uit gedroste, dat is gevlugte slaven en Hottentotten, welke zich in het ontoegankelijk gebergte van de Hanglip met vrouwen en kinderen ophouden. Volgens het verhaal dezer boeren, zoude een gedeelte dezer roovers den enkelen, naauwen en ongemeen steilen toegang bij nacht bewaken; terwijl de overigen dezer bende somtijds eene maand achtereen op roof uitgaan, en dan onder een' gewapenden hoop het land met bebloede handen al plunderende afloopen, wanneer zij deze en gene boerenwoningen geheel berooven, en bij tegenweer plunderen, daar zij zich alsdan van vee, gereedschappen, meubelen en kleedingstukken in ruime maat voorzien, waardoor zij dan wederom voor eenige maanden geproviandeerd zijn. - Swart verhaalde mij, dat er in het vorige jaar een slaaf van zulk eene bende terug gekeerd was, welke zich zestien jaren achter elkander in deze spelonken verborgen had, waarna hij aan de roovers vrijheid verzocht had, om te mogen vertrekken, hetwelk hem dan ook toegestaan was. In hoe verre dit verhaal waarheid was, wist ik niet, maar het kwam mij (niettegenstaande ik geene redenen had, om Swart te wantrouwen) vreemd voor, dat een Europeaansch Gouvernement zulk een nest niet door geweld zoude uitroeijen, hetwelk zich zoo nabij de Kaapstad bevindt. Latere verhalen, mij dienaangaande gedaan, hebben echter de waarheid hiervan maar al te wel bevestigd. Nadat de verwacht wordende wagens alle gekomen waren, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vervolgden wij onzen weg. Onze trein bestond uit zeven wagens, en drie andere wagens maakten een tweede gezelschap uit, waarvan acht met 12 en twee met 10 paarden bespannen waren. Daarenboven volgden ons drie wagens, ieder met 16 ossen bespannen, - het was regt vermakelijk, om dezen trein te zien. Twee wagens met paarden bespannen behoorden aan de twee oudste zoons van Swart. - Spoedig waren de paarden ingespannen; want als deze lieden dezelve in het veld laten loopen, worden zij eerst geknieband, of gekniehelsterd,Ga naar eind35 dat is, men doet hen den gewonen helsterriem met een paar slagen even boven de knie om het regter voorbeen. - Van den Zwarten Dam liep de weg door de zandduinen, een bar en woest veld, en de weg bijna grondeloos diep; verbeeldt u het ergste gedeelte van een' zandweg in het landschap Drenthe, in een' brandenden droogen zomer. Hier doorgemarteld zijnde, was het bijna middernacht; maar ook nu bevonden wij ons aan de uitspanplaats. Wie voor eene kleinigheid op het rijtuig vreest, behoeft de reis niet te ondernemen; het heeft mij duizendmalen verwonderd, dat er geene wagens omgeslagen zijn. Verbeeldt u, dat ons in de zandheuvelen, bij donkeren nacht, verscheidene wagens tegenkwamen, welke naar de Kaap reden; dat het uit- en inrijden van deze diep bespoorde wegen in den nacht allermoeijelijkst is, zoo als op de diepste wegen van Drenthe; verbeeldt u het gevaar, vooral als de voerman door slaap overvallen wordt, gelijk met den ouden Swart het geval was; doch het ging al zijne dagen goed. - Aan de uitspanplaats gekomen, kwamen de vrouwen, sommigen zuigelingen bij zich hebbende, en de dochters van andere mannen met hare koffijketeltjes voor den dag; ook hier het eerste, wat de vrouwen bij der hand nemen, ofschoon zij, te huis zijnde, zich dikwerf met gebrande rogge, in plaats van koffijboonen, moeten behelpen. De mannen ontstaken intusschen vuur, vervolgens werden er de nog overige mondbehoeften bijgebragt, en de nachtmaaltijd te velde nam een begin. Spoedig werd het gezelschap echter door een' geweldigen regen naar de wagens gedreven, om zich onder de linnen tenten ter neder te leggen; terwijl drie personen met hunne geweren de kudde paarden en ossen tegen het wilde gedierte bleven bewaken. Deze onze uitspanplaats were de Wolvenkraal, (wolven moeten zich hier, volgens zeggen dezer lieden, veel laten zien,) of Knoetze Wolfshuis, (ofschoon er geen huis of boom te zien | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was,) of ook wel Sikke VleiGa naar eind36 genaamd; door Vlei verstaat men hier eene moerassige laagte met water. Vroeg in den morgen kwamen de boeren met 116 paarden aandrijven; deze arme dieren moesten gedurende de geheele reis hun voedsel op deze dorre velden zoeken; echter kunnen zij, ofschoon niet zoo sterk, schoon en moedig als ons Vaderlandsch ras, veel meer fatigues doorstaan, doordien zij meer aan gebrek en ongemakken gewoon zijn. Van de twintig paarden zijn zeker 19, welke bruin van kleur zijn; alle zijn klein van gestalte, hebben een' regten hals, flaauwe groote ooren, en zijn schol van ribben (sterk afhangende), laag van lenden, en dun van staart en billen; de knien zijn naar elkander toegebogen, echter hebben zij een goed lijf en eene gezonkene borst; maar zij zijn zoo koppig als natte lammeren. Geen van alle der hier in den troep zijnde paarden was op ijzers. Men rekende de waarde der paarden op 20 tot 50 rijksdaalders per stuk, enkelde paarden worden tot 150 rijksdaalders verkocht. Wanneer men de paarden hier beslaat, legt men dezelve ijzers zonder nokken onderGa naar voetnoot(*). De merriën worden hier op de halve waarde der hengsten en ruinpaarden gerekend. Ieder ambachtsman moet een of meer paarden hebben, om te kunnen rijden; want de menschen zijn hier zoo bang voor loopen, alsof zij barrevoets door de sneeuw moesten gaan. De smid, de wagenmaker, schoenmaker, kleermaker, elk houdt een rijpaard. Ik zag onlangs een' timmerman voorbij rijden, die zoo fraai gekleed was en het paard zoo moedig liet stappen, alsof er een luchtige landjonker op zat; echter was het een gewone splinterschraper, die met zijn gereedschap onder den arm naar zijn werk reed. Over het algemeen leven de menschen hier gemakkelijk, kleeden zich zeer zwierig, en, naar de Vaderlandsche wijze getoetst, verre boven hunne maatschappelijke betrekking en hunnen werkkring. Zij eten lekker, hebbende altijd vele soorten van vleesch op tafel, en slapen lang. De ossen hebben meer overeenkomst met het Vaderlandsche ras, dan de paarden, gelijkende deze veel naar hoogbeenige, grofledige West-Vriesche ossen, ofschoon de hier zijnde veel grooter hoornen hebben; ieder os heeft een' naam, Jan, Piet, Kroon, Bonk, enz. Deze arme dieren konden hier op den bijna naakten, weinig begroeiden grond geen voedsel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor zich vinden, en waren dus, als lijdzame verschovelingen, in een' troep in de laagte van de Vlei gaan liggen, om zich aldaar ter rust te begeven, alwaar zij des anderen daags morgens nog alle lagen, hebbende dus den geheelen dag of nacht niets genoten. Nadat wij nu weder ingespannen hadden, legde de oude Swart zijne lange zweep weer over de paarden; de steel hunner zwepen is gemeenlijk een bamboesriet, die van Swart was bijna 5 Nederlandsche ellen lang, en de slag zal anderhalfmaal deze lengte bedragen hebben, te zamen 12½ Nederlandsche el. C. de Jong, zegtGa naar voetnoot(*): ‘dat het riet of de rotting 3 en de slag 5 vademen lang is, en dat zij dezelve zoo net weten te besturen, dat zij er een vogeltje mede van den grond ligten en een' gulden, op een' afstand gelegd, zelden missen zullen.’ Een tweede persoon, gewoonlijk een hunner bedienden, zit naast den boer, en bestuurt het achtergespan met de eene, en al de voorste paarden met eene andere lijn. Al hetgene bij ons in het dagelijksch gebruik van touw tot paardentuig gemaakt is, is hier van beesten- of wel runderleder, door hen zelven bereid en vervaardigd, zoo als gereiden, (de twee achterste paarden hebben zoogenaamde broeken aan, om den wagen in het neerrijden der bergen te kunnen ophouden,) hoofdstellen, het leizeel of de jaaglijn; zelfs de strengen in het middeltouw, daar de 8 à 10 voorste paarden aan trekken, is van zulk geel leder zamengevlochten, waar tusschen zij eene zekere soort van haar bewerkt hebben, om eene spoedige verrotting door broeijing of water voor te komen. - Op eenigen afstand van ons nachtverblijf vonden wij ter regterzijde eene buitenheg aan den weg, welke vol kweperen hing, die zeer groot waren en daarbij eene fraaije gele kleur hadden. Hier maakten de jongens hunne hoeden vol buit, die ook mij een genoegzaam aantal bezorgden; maar, hoewel smakelijker, dan de Vaderlandsche, is deze peer in mijn' mond geene vrucht, die men uit de hand als smakelijk kan nuttigen. Hier vindt men ook aan de regterzijde, kort aan den weg, het nieuwe en fraaije boerenhuis van Theunis. Eenige honderd passen verder zuidoostwaarts vindt men eene nieuw gebouwde kerk, waarbij men een dorpje wil aanleggen, reeds, naar den tegenwoordigen gouverneur, SomersetGa naar eind37 geheeten. - Thans reden wij de Lauwrens rivier | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door; maar hier moet men zich goed vasthouden, en voorzigtig gaan zitten, om alle ledematen bij elkander te houden. Men rijdt hier met eene snelle vaart, om tegen de overzijde op te komen, over eene bedding of straat van keisteenen, als paarden zoo groot, tusschen en over dewelke het water ten allen tijde henenspoelt; de steenen zijn dus schoon en door geen verzachtend zand of vuil bedekt. Men wenscht zich geluk, als men deze doordrift gepasseerd, en er alsdan niets in stukken is. Thans kwamen wij aan eene groote plaats van den heer Morkel,Ga naar eind38 staande aan de linkerzijde van den weg, volgens zeggen van Swart, de oudste plaats in Hottentots-Holland. Deze stelling heeft echter weinig grond, bestaande namelijk daarin, dat hij (Swart) een lied kende, waarin stond, dat hier in 1722 schipbreukelingen aangekomen waren, die niets, dan deze plaats hadden kunnen vinden. Swart was een groote grofledige boer, 55 jaren oud, en vader van zeven zonen en vijf dochters, zeer vrolijk, en opgeruimd van geest; het kostte dus zeer weinig moeite, om dezen grofgespierden en breedrugden man aan het zingen te krijgen, en het was dit oude stukje, dat door den ouden man op mijn verzoek gezongen werd, waarbij zijne zware stem aan het gebergte weerkaatste. Ik beurde mijn hoofd op, en gevoelde, dat dit een zeer goede afleider voor mijne pijn was; welligt waren mijne lachspieren ook, buiten beweging gebleven zijnde, anders verlamd geworden. Hier bij Morkel spanden wij uit, aangezien de oude man zijn boven gezegde zesde span paarden hier op de heenreis had laten blijven; de andere wagens reden intusschen tot aan de gewone rustplaats door, terwijl wij bij Morkel onze op den wagen gekarnde melk tegen frissche melk verwisselden. De omtrek van alle hier zijnde gebouwen, die meest uit stallen (hier kralen geheeten) bestaan, waarin men het vee bij nacht tegen het verscheurend roofgedierte opschut, is zeer groot, en wordt niet weinig door eene groep hooge boomen versierd. Wij bevonden ons nu niet ver meer van de door mij gevreesde bergketen; reeds lang had ik de kloof en het roode naar boven loopende slingerpad gezien; maar niets ontschoot mij meer, dan de afstand, die veel grooter was, dan ik mij voorstelde. Eindelijk komt men aan den voet van dezen geweldig hoogen aardrug; echter rijdt men vooraf nog eene laagte in, waardoor het overrijden nog meer bezwaard wordt. De kruinen dezer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bergen schijnen bij lagen als gemetselde muuren op elkander te zijn gezet, loopende uit de bergen naar de buitenzijde opwaarts; deze lagen hebben van verre veel van salpeterachtigen turf, welke in groote blokken opgestapeld, en hier en daar als nieuwe muren wit uitgeslagen is. In deze laagte vonden wij de ons vooruit geredene wagens weder; ook wij spanden weder uit, en na een uur toevens vervolgden wij de reis. Ten noorden of links van dezen weg staat een huis, alwaar men negotie doet, behoorende aan den Engelschen koopman T. Ingledew en thans den heer J.D. Weilbach.Ga naar eind39 Wat de boeren en boerinnen nu in de Kaapstad vergeten hebben te koopen, wordt hier gekocht, niettegenstaande men er alles verschrikkelijk duur betalen moet. Te voren woonde de bij andere reizigers aangehaalde landman Knoetze hier. Wij reden nu den voet van den berg op, met eene menigte heesters en struiken begroeid zijnde, waarna men aan een tolhuis komt, alwaar een vrachtwagen 4 en een ledige wagen 2 Kaapsche shills. betalen moet, dat is voor het uitkappen, wegruimen der rotsstukken en het in order houden van den kloofweg. Vervolgens op bijna de halve hoogte zijnde, verdeelt zich de weg in drie takken, welke iets hooger weder ineen loopen. Op de plaats, waar zich de weg in drieën scheidt, is de berg ongemeen steil en rood van kleur, wordende dit gedeelte de Roode Hoogte genaamd, hebbende de kleur van verroest ijzer. Achter deze schrikbare roode hoogte, welke wij nu, langs meer dan 3 Nederlandsche ellen diepe, tusschen regtopstaande en zeer scheurige wanden of uitgekapte wegen bestegen waren, daalt men weder in eene steile en diepe laagte af; en nu gaat de weg zuidwaarts, zeer weinig oploopende, dwars bij den berg langs. Regts ziet men nu, in een' schrikverwekkenden afgrond, de steile en scheurige bergkruinen, uit wier barsten en scheuren allerhande soorten van fraaije heesters en bloemen, die een' aangenamen geur verwekken, te voorschijn komen; aan welke zijde men ook hier zijne oogen wendt, men heeft altijd een huiverend en schrikverwekkend gezigt. Voor en bijna boven zich ziet men alle paarden hun best klimmen en trekken, men vreest dus, dat er iets van belang zal breken. Links ziet men boven aan den berg rotsklompen uitsteken, die boven u hangen, met mos en ander groen begroeid, zoo groot als kleine huizen, die elk oogenblik, door hun scheurig aanzien, trachten neer te storten. Op eene | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
andere plaats ziet men, waar zulk een klomp afgevallen is, waarvan men de kei en den schilferigen rotssteen nog op de afhelling liggen ziet; en eindelijk komt men dan aan den weg, die regt bij de kruin opgaat, hebbende eene lange regte lengte, en eene helling van 1 tot 4 à 5 ellen, terwijl de wagen over ontzaggelijke groote stukken rotssteen heengescheurd wordt; deze steenen maken den weg zeer oneffen en moeijelijk. Na een' geruimen tijd alzoo tot in de wolken te zijn opgestegen, komt men aan eene zeer enge plaats met hooge steile wanden, de poort genaamd. Wie nu ligt duizelt, zie hier niet achterwaarts naar den ontzaggelijken afgrond, waar men, zoo de disselboom brak, met den wagen verbrijzelen zoude, dat er nimmer een stuk of brok van te regt kwam. Volgens Sparmann, 1 Deel, bladz. 150, zoude dit meer dan eens gebeurd zijn, en menige zware wagen met diens ossen zoude neergestort en in den afgrond verpletterd zijn. Boven u schijnen de ondermijnde wanden tegen elkander aan te vallen en alzoo boven uw hoofd in te storten. Dit alles zamengenomen doet op deze koude bewolkte hoogte eene zonderlinge huivering voor den vreemdeling ontstaan. Fraai is echter het gezigt op de baai Fals, alsmede op de omliggende plaatsen, heuvels en dalen. Nadat nu deze poort gepasseerd is, bereikt men het hoogste toppunt der kloof, en na hier eenige waterplassen te zijn doorgereden, rijdt men deze bergketen aan de oostzijde langs eene vlakkere helling weder af. De weg, of het pad zeggen de boeren, is er echter vol losse steenen, en zeer oneffen door rotshoogten, waardoor men op de wagens op en neervliegt, als het koren in de zaadwan. Zekere schrijver bepaalt de hoogte der kloof op 1500 voeten. Lichtenstein, op welks beschrijving dezer Kolonie ik zeer veel crediet stel, zegt, in het III Deel, bladz. 209 van zijne reizen in het zuidelijk gedeelte van Afrika, in de jaren 1803, 1804, 1805 en 1806: ‘Het hoogste gedeelte van den berg, waarover de weg gaat, is omtrent tweeduizend voeten boven de oppervlakte der zee verheven.’ Dit komt mij, ja zelfs 1500 voeten komt mij veel te hoog voor;Ga naar eind40 echter beoordeel ik deze hoogte blootelijk op het oog, en kan dus ligtelijk dwalen: maar heeft ons de ondervinding niet te dikwerf geleerd, dat vele schrijvers de gewoonte hebben, om het groote te vergrooten en het kleine te verkleinen? niet alleen in zulke gewrochten der natuur, maar ook in goede en slechte daden der menschen in het beroemde of beruchte. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hiervoor hoop ik mij echter te zullen wachten, en zal mij door geene gissingen als wezenlijke daadzaken en bestaanbare dingen laten misleiden. Ik zal mij ten allen tijde het algemeene reeds genoemde zwak der menschen, om het groote te vergrooten, en het kleine te verkleinen, bij de beschrijving van een of ander voorwerp, wat het ook zijn mag, voor den geest brengen, en mijn eenvoudig, maar naar waarheid beschreven geschiedverhaal zal ik met geene loopjes en opsmukkerij sausen of larderen, om er een' halven roman van te maken. Gaarne wil ik gelooven, dat het Hottentots-Hollands gebergte met het bloote oog op geene 500 voeten na in deszelfs hoogte te bepalen is; evenwel kan men op de bestaande bepalingen der vroegere reizigers ook in het geheel geen' staat maken. Zoo beschrijft F. Valentijn de hoogte van den Tafelberg aan de Kaapstad, bij voorbeeld, op 1857 Rijnlandsche roedenGa naar voetnoot(*); H. Lichtenstein op 5300 voetenGa naar voetnoot(†) boven de oppervlakte der zee. Le Vaillant zegtGa naar voetnoot(‡), dat dezelve, volgens de waarnemingen van den abt de la Caille, 3600 voeten boven de oppervlakte der zee zijn zoude, en volgens de meting van Bridge, kapitein onder de Koninklijke ingenieursGa naar voetnoot(§), 3582 voeten.Ga naar eind41 Echter kunnen allen of sommigen onwetend gedwaald hebben; zoo niet, dan is de Tafelberg in de verloopene eeuw geweldig gezakt, of in hoogte verminderd. Zoo ook kan er eene verkeerde opgaaf betrekkelijk de hoogte van de Hottentots-Hollands kloof gedaan zijn, waarvoor ik het dan ook houde; evenwel hare hoogte is verbazend, en de overtogt zeer moeijelijk en gevaarlijk. Maar zijn 700 à 800 voeten ook voor geene verschrikkelijke hoogte te houden, (althans voor hem, die aan het vlakke Vaderland gewoon is,) om in een kort bestek met paarden en wagen over te rijden? Tweemalen zoo hoog als de Groninger St. Martini- of de Utrechtsche Domtoren is voorzeker geene kleinigheid en kan een zwak hoofd wel doen duizelen. H. Lichtenstein, III Deel, blz. 195, zegt dat deze hooge bergketen, welke zich van het noorden tot aan de baai Fals uitstrekt, drie over- of doortogten naar de Overbergsche gewesten dezer Kolonie heeft; althans | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden er slechts drie opgegeven, als de Pikenierskloof,Ga naar eind42 RoodezandskloofGa naar eind43 en Hottentots-Hollandskloof. Tusschen de twee laatsten bevindt zich dan nu, als de vierde kloof, die van den Franschen Hoek. Wij waren deze hoogte dan zonder eenige ongelukken of tegenspoeden overgekomen, en bevonden ons weldra in een veel warmer klimaatGa naar voetnoot(*). Thans bevonden wij ons in een dal, dat geheel met naakte bergen cirkelvormig omgeven was, trekkende nu het eerst de Steen-brazems rivier door, zijnde de scheiding tusschen de drostdij of het distrikt Stellenbosch, en de adjunct-drostdij Caledon; deze laatste echter, wederom voor eenigen tijd vervallen zijnde, werd onder de drostdij van Swellendam getrokken. Deze ronde kom, waar wij nu doorreden, levert eene sombere eentoonigheid op; geene heesters of boompjes, veel minder huizen waren er te vinden; lang, dor, onvoedzaam en spichtig gras werd door den wind met raaigrasGa naar eind44 en russchenGa naar eind45 gezamenlijk heen en weder gezweept; hier en daar ziet men eenig dun en mager riet, en een enkel vleeschkleurig bloempje schijnt op eenen hoogen steel het hoofd te laten hangen, en deszelfs standplaats te betreuren: tevens ziet men hier en daar verspreide en geheel op zich zelven liggende keisteenen boven het gras uitsteken, welke ongemeen groot van gedaante en zwart van kleur zijn. Dit alles maakte het dal in mijne oogen zeer somber, en bragt mij onwillekeurig in eene treurige stemming. Men komt echter, nadat men bestendig benedenwaarts rijdt, weldra aan eene tweede rivier, de Palmiet rivier genaamd. Wat wij hier vonden was niets, dan een verbrand huis, waarin voor bijna 20 jaren de gouverneur-generaal Janssens zijn hoofdkwartier had, volgens anderen in Grietsgat. Zijne excellentie was hier achter de kloof getrokken met zijne nog overige 1500 man, om met deze, onder zijn bevel staande, manschappen de Engelschen te ontwijken en hier het hoofd te bieden. Janssens had kanonnen in de poort op de kloof geplaatst, en konde dus niet anders, dan in den rug over den Houwhoek door de Engelschen worden aangevallen. De Engelschen waren aan de westzijde der bergketen geposteerd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en hadden hun hoofdkwartier in het huisje, alwaar nu de Engelsche koopman Ingledew woont. In het huis van Daniel Morkel werd door de gevolmagtigden, aan den voet van dit hooge gebergte, de kapitulatie op den 23 Januarij 1806 geslotenGa naar eind46; eene kapitulatie, die den generaal Janssens een' onvergankelijken roem deed verwerven. De Engelschen vonden eerst drie punten, welke zij niet wilden teekenen; namelijk, eerste punt: de verzekering der kerkelijke en burgerlijke regten, het behoud der bestaande wetten en geene inkwartiering in de Kaapstad; tweede punt: de verzekering van de eigendommen der boeren, en het handhaven der kontrakten, door den generaal Janssens met hen gemaakt; en eindelijk het laatste en gewigtigste punt van weigering bestond in het overnemen van het papieren geld, hetwelk over de twee millioenen rijksdaalders bedroeg. Echter hebben de Engelschen, die aangevoerd werden onder drie bevelhebbers, sir David Baird, den admiraal Popham en den generaal Beresford, door de standvastigheid van Janssens en de welsprekendheid van J.A. Truter, die als bemiddelaar tusschenbeiden getreden was, zich tot het teekenen der kapitulatie laten bewegen; waarna Janssens, op den 6 Maart 1806, met de Bellona vertrok, en den 5 Junij te Vlissingen aankwam. De voorslagen van den gouverneur Janssens werden dan eindelijk alle ingewilligd; maar het papieren geld was het moeijelijkste punt van alle, aangezien de Engelsche bevelhebbers aan den bemiddelaar sir J.A. Truter een' specialen lastbrief vertoonden, waarin zij stellige orders hadden, om, in geval van kapitulatie, het papier van crediet niet over te nemen; evenwel werd dit, onder nadere goedkeuring van zijne Britsche Majesteit George III, voor de volle waarde van 48 Hollandsche stuivers de Kaapsche rijksdaalder, en 6 Hollandsche stuivers de Kaapsche shillingGa naar eind47 overgenomen. Dan wij zullen in 't vervolg zien, hoe de Engelschen woord gehouden hebben. De geschiedenis van dezen oorlog is niet onbelangrijk; maar waartoe zouden wij ons langer op het veld van Mars ophouden? Wij zullen de Palmiet rivier doortrekken, welke, volgens getuigenis van Swart, ontzaggelijk diep zijn moet, alhoewel er weinig water doorstroomde; derzelver breedte is door hare vlakke oevers niet te bepalen. Aan deze rivier spanden wij uit en reden vervolgens, daar het reeds donker | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geworden was, tot aan de Knoffelings-kraal,Ga naar eind48 alwaar wij door duisterheid genoodzaakt waren wederom uit te spannen, tot-dat de maan een uur op geweest was. In het holste van den nacht hoorden wij het vreesselijk gehuil der wolven op een' kleinen afstand van ons. De vermoeide paarden werden wederom voorgespannen, en nu reden wij de tweede kloof, de groote HouwhoekGa naar voetnoot(*) over; deze kloof is ook zeer hoog, maar op verre na niet zoo hoog en gevaarlijk als de eerste. Hier over zijnde, kwamen wij voor de Both rivier, alwaar wij het nog overgebleven gedeelte van den nacht, tot rust voor ons en de paarden, verbleven. Zaturdag morgen werd ik, na een weinigje te hebben geslapen, op eene aangename wijze gewekt, namelijk door het zingen van mannen en vrouwen, die in een' ronden vriendschappelijken kring om een brandend en knappend houtvuur gezeten waren. Het zingen voldeed mij zeer goed; de liedjes en gezangen waren zedig en stichtelijk. Het is eene aangename gewaarwording voor een' Nederlander, zijne moedertaal meer dan 300 uren ver landwaarts in van de Kaapstad af te hooren spreken en zingen. De Kolonisten, niettegenstaande de Kaap-kolonie reeds sedert den 8 Januarij 1806, door een ongelukkig gevecht in de vlakte tusschen de Blaauwe- en de Tijgerbergen, aan de oostzijde der Tafelbaai gelegen, aan de Engelschen is overgegaan, zeggen, dat zij hunne moedertaal niet veranderen kunnen. Niemand der hier aanwezigen verstond zelfs het Engelsch; terwijl zij door de zachte a veel overeenkomst met de groningerlandsche taal hebben, waardoor wij elkander meesterachtig verstonden. De boter, die de Engelschen butter, en de kolonisten botter heeten, herinnerde mij de eerste aan de Vriesche en Westerkwartiersche taal, en de laatste aan die der Hunsingo- en Fivelingokwartierders. Over het algemeen heb ik de Kolonisten als stevige en gespierde mannen en vrouwen leeren kennen, met een vrolijk en vergenoegd humeur. Hoe moeijelijk hunne reizen naar de Kaapstad ook zijn, doen zij dezelve zonder er het minste tegen op te zien. Swart had 10 mudden tarwe naar de stad gebragt, en dezelve aldaar de geheele vracht voor 75 rijksdaalders verkocht. Een mudde tarwe weegt hier gewoonlijk van de 180 tot 200 Amsterdamsche ponden, echter wordt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hetzelve bij den verkoop nimmer gewogen; zij zien alleen op de maat, en zeggen, dat het overige een voor- of nadeel voor den koopman is. Hoe dwaas is deze stelling niet! - Hunne korenmaat of het mudde heeft 4 schepels; een schepelsvat, of liever vierkante bak, is 35 Nederlandsche duimen over alle zijden wijd, en 23 Nederlandsche duimen diep, houdende dus 28,175 □ duimen, of het mudde 112,700 Nederlandsche duimen; het Nederlandsche mudde houdt 100,000 kubieke duimen. Hun zoogenaamd Amsterdamsch pond houdt 4 oncen, 8 looden en 7 wigtjes Nederlandsch. Hieruit blijkt, dat een Nederlandsch mudde van deze tarwe (naar hunne maat en gewigt op 190 ponden berekend) ruim 82 (of 82,103) Nederlandsche ponden wegen zoude; wegende hun mudde 92 53/88 Nederlandsche ponden. Neem nu in aanmerking, dat Swart deze reis met 2 jongens en 12 paarden ondernam, en ruim eene week tot het volbrengen hiervan noodig had; bereken daarbij hunne vertering op weg, die wel in niets anders, dan in eigene medegebragte provisie bestond - maar moet men hun verzuim en hunne ongemakken ook niet rekenen? het kon althans voor geen pleizierreisje gerekend worden; ook moet men de slijtaadje aan hunne kostbare met zwaar ijzer beslagene wagens, welke hun, nieuw zijnde, tusschen de 5 en 600 rijksdaalders kosten, niet uit het oog verliezen; - hoe gering is de belooning dan niet voor deze hunne moeite, en nog te meer, daar al het benoodigde hier zeer duur betaald wordt. Zie hier eene prijs-courant. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kaapsche prijs-courant van Donderdag den 28 April 1825.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sommige boeren hebben 100, 200 of meer ganzen, die om de 6 weken geropt of geplukt worden, leverende door elkander | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de 6 ganzen hun dan een pond vederen; zij berekenen, dat zij om de 6 weken van 50 ganzen, voor een goed tweemans bed, peuluw en vier kussens, vederen kunnen plukken. Zegt eens, Vaderlandsche boerinnetjes! is zulk een bed en zijn toebehooren met 6⅓ pond vederen oud gewigt een goed gevuld bed? - Ik begrijp, dat de vederen hier dan bijzonder ligt moeten zijn. De kostbare wagens, waarvan wij boven spraken, verdienen eenige nadere beschrijving. Zij zijn van het midden van het eene tot het andere spoor 149 Nederlandsche duimen, de achterraden zijn 136 en de voorste 96 duimen in diameter, met den daarom liggenden 2 duims ijzeren hoepel; de voorarm is 218 duimen van het midden des achterarms verwijderd. Boven over de ladders heeft men eene kap of tent gemaakt, zijnde van boven rond en wordende over gebogen bamboesriet getrokken. Tusschen dit bamboes en het linnen kleed hebben zij een digt en zindelijk gemaakt matje gespreid van dun riet, of eene soort van biezen vervaardigd, waardoor deze tent ondoordringbaar voor den regen is, zoodat men er zich dienaangaande gerust onder nederleggen kan. - Over het algemeen zijn deze boeren groote beminnaars van hun zoopie, dat zij maar zoo alsof zij ter jagt waren uit de flesch drinken, bestaande in een' voor mij niet smakelijken brandewijn: tevens gebruiken zij gaarne tabak, dien velen zelve verbouwen, hebbende dien bij geheele bladeren los in den kamizoolszak, waar die door den tijd van zelve gekorven en fijn gemaakt worden. Deze boeren zijn over het algemeen zeer vriendelijk en gedienstig; echter zijn zij niet geheel en al van inhaligheid vrij te spreken; bij de dure vracht, die men hun betaalt, kunnen zij het bedelen om een of ander Hollandsch stuk goed niet nalaten, tot zelfs kruikjes en ledige wijnflesschen niet uitgezonderd. Niettegenstaande deze kleine gebreken, houd ik deze boeren voor zeer fatsoenlijke menschen, en kan dus de uitdrukking van den heer C. de Jong niet billijken, als zijn Edele zegtGa naar voetnoot(*): ‘Niet alleen de boeren, maar zelfs de fatsoenlijke lieden gelooven en beweren dit.’ Nu, er zijn, behalve de boeren, ook vele fatsoenlijke lieden, die gelooven en beweren, dat een fatsoenlijk man zich zoo niet gedraagt, als zekere zeeoff..... maar de vriendschap, die mij deszelfs dochter hier | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bewezen heeft, doet mij zwijgen, en het zwaard, zonder te treffen, opsteken; anders zoude ik de fatsoenlijkheid dezer boeren gaarne tegen den heer de Jong verdedigen. Nadat de bergkruinen door het opkomen der voor ons nog onzigtbare zon verguld waren, hetwelk een Goddelijk gezigt opleverde, toogen wij de Both rivier door, de diepste, welke wij gedurende onze geheele reis ontmoeteden. Even vóór dat wij inrijden zouden, kwamen drie wagens, ieder met een' grooten trein ossen bespannen, dezelve door. Deze dieren worden door geen bit of toom geleid, maar meestal, waarop deze dieren afgeleerd zijn, door het roepen van den voerman, en zijn' gewissen zweepslag bestuurd. Zij roepen bestendig: Hot-weg! - Haar-weg!Ga naar eind49 het eerste duidt regts, en het tweede links aan. - Ik verstond eerst, dat men riep: hop, in plaats van hot; hetwelk men in het Westerkwartier bij den raadploeg, met vier of meer paarden bespannen, ook voor regts aan de paarden toeroept, gelijk boi of bui voor links gebezigd wordt; ik verbeeldde mij dus bijna, dat ik in eens op de Westerkwartiersche kleilanden verplaatst was. Dan die verbeelding hield op, wanneer ik mijne oogen op den dorren en kalen bodem nedersloeg. Hier en daar zag men eenige ellendige struiken uit het grove gras, welke kariglijk den grond bedekten, opschieten, zoodat het gezigt op dezen armen en rossen bodem mij geheel van het Westerkwartier, zoo rijk aan groene grasrijke weiden, verplaatste, en mij weder te binnen bragt, hoe ver ik van daar verwijderd was. - Willen deze boeren hunne ossen doen staan, dan roepen zij, met eene lange o, en eene lange hai er achter aan (de o vier toonen hooger, dan het hai zingende): o!! ... hai! - vallende van ci op mi.Ga naar eind50 - Zie daar, wie weet, of ik mijn geheel verhaal nog niet op noten breng. - Willen zij de ossen doen voortgaan, dan roepen zij, gelijk ook aan de paarden: loop! trek! trek! - Voor deze ossen gaat een jongen te voet; die arme schildknaap moet barrevoets deze dieren over bergen en door dalen, door rivieren en door waterplassen leiden, hetwelk toch maar een regte Moffentoer is; hier moet hij dikwerf tot aan de armen toe door het water, terwijl de ossen, die hij met een' riem aan de horens geleidt, hem somtijds niet volgen willen; dan moet hij de hooge koude bergkruinen met zijn nat pakje beklimmen, alwaar dan deze, dan gene os over de stukken, klippen en steenen struikelt, en zij nu en dan elkander verdringen, of tot gevaar van den jongen op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hunne knien storten. Ik heb deze jongens, gelijk ook de door de zweep gestreepte buffelossen, dikwerf met medelijden beschouwd. Deze wagens de rivier door getrokken zijnde, trokken ook wij dezelve door, en bevonden ons nu aan gene zijde, zijnde weldra aan de Lange Hoogte, die met regt ook de Hooge Hoogte genoemd mag worden. Aan deze oostzijde der Both rivier krijgt het land een geheel ander aanzien; in plaats van naakte bergen en rotsen, ziet men hier groene hoogten, hier ruggens genaamd, wier kruinen meestal bolrond zijn, lange valleijen, waarin hier en daar eenige tarwe-akkers verspreid liggen; de roode wegen zijn hier spijkerhard, alhoewel altijd, zoowel over de zijde, als over het einde, sterk afhellende, zoodat de wagen, behalve voor- of achterover, gedurende de geheele reize, scheef hangt, zelfs tot vallens toe. De wegen zijn zeer breed, en waar de breedte van den weg ophoudt, blijft de grond met den weg effen en vlak, zoodat de weg alleen door naaktheid op de ruggens kenbaar is, - de overige grond is met eenige struiken en ruigte begroeid. De roode kleur der wegen ontstaat door eene zekere zoort van ijzererts, terwijl hier en daar bijlangs dezelve zwarte porieuse steenen, die in alles, behalve in grootte, veel verbrande smids- of steenkolen gelijken, verspreid liggen. Deze groene hoogten of ruggens hebben veel overeenkomst met de bij ons zijnde wierden en terpen; echter zijn deze ruggens niet zelden tienmalen hooger en tevens veel grooter in omtrek. Maar ik heb hier volstrekt nergens, gedurende de geheele reis, effene velden gezien; de voet van de eene hoogte steunt zich aan den voet van de andere, waar tusschen in de laagten, vooral in den regentijd, kleine slingerende beekjes, door het afstroomen van het bergwater geboren wordende, aanwezig zijn. De kruin der Lange Hoogte is misschien 3 à 400 voeten hooger, dan derzelver voet; het op- en afrijden gaat echter door de groote vlakke helling zeer gemakkelijk. Dan, begrijp eens, dat een wagen op zulk een' harden slechten weg zonder paarden geheel los aan den loop kwam, welk eene vaart dezelve op eene dorcering van 1 tot 16 à 20 van eene dusdanige hoogte nemen zoude! Men bedient zich dus, in het afrijden van dergelijke effene wegen, of van grootere steilten, van remschoenen, latende de boeren het regter achterrad alsdan op een stuk hout loopen van ongeveer ½ voet hoog, ¾ voet breed en 1½ voet lang, waarin eene kloof is, en weinig breeder, dan de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ijzeren hoepels en de vellings der raderen. Vervolgens wordt het rad met eene ketting aan het voorste rad vastgemaakt, waardoor het rad op het hout, dat remschoen genaamd wordt, sleept. Zulke remschoenen worden, bij het snel afrijden over den hobbeligen en knorseligen grond, niet zelden zoo sterk geschuurd, dat er de rook en vlam uitvliegen. Zoo zeer als de gebergten en kreupelboschjes vol van viervoetige roofgedierten zijn, waarin tevens vele onderscheidene soorten van slangen zitten, is dit, wat het roofgedierte aangaat, ook het geval in de lucht; ik zag hier, onder anderen, eene menigte van bangmakende valken, hier kuikendieven genaamd, door de lucht zeilen, zoo groot, dat de wagens er door verdonkerd werden. Het is hier dus waarlijk een roofachtige hoek, zoo wel van menschen, als dieren; want ook de vreedzame Kolonisten, vooral aan de grenzen der Kaffers en Bosjesmannen of SaabsGa naar eind51 wonende, worden niet zelden door geheele stroopbenden van dezen vermoord en geplunderd. Nadat men de Lange Hoogte afgereden is, komt men aan de Boontjeskraal, liggende zeer laag; de weinige hier staande huizen, 3 à 4, die er graauw en onaanzienlijk uitzien, zijn met leem besmeten. Wil men hier een huis bouwen, men graaft een' put, om klei te vinden, die men in steenvormen doet, bouwt die vervolgens in een vierkantig blok op, en dekt hetzelve van buiten met leem toe; nu wordt ze gebrand, en daarna gebruikt men deze brokkelige, bonte, zwakke steenen tot een' muur, wordende in leem opgemetseld. Wil men denzelven van binnen met kalk besmijten, men vindt daartoe een' genoegzamen voorraad van schelpen aan het strand. In de nabijheid van de plaats van Wessel van Dijk, een' niet grooten afstand ten oosten de Zwarte Berg, zag ik vervolgens zulke reeds gebrande steenen op een' hoop staan, welke aschgeel van kleur waren en zoo ruw, als gij u met mogelijkheid niet voorstellen kunt; daarom kunnen de metselaars de huizen ook niet invoegen, maar moeten dezelve besmijten: niettegenstaande de steenen hier 25 Nederlandsche duimen lang, 10 duimen breed en 7 duimen dik waren, zijn dezelve zeer ligt, doordien de Kapenaars met hunne houtvuren dezelve niet genoeg doorbakken kunnen. Thans komt men aan den Klipheuvel, onze laatste uitspanplaats. Links van ons zagen wij in de laagte der rivier, die geheel met heesters en bloemen begroeid was, de schoone plaats van J. Daniël Jordaan. Van hier reden wij langs de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Caledons rivier en eindelijk door dezelve naar het nieuws gebouwde dorp, Caledon genaamd. Deze rivier loste thans weinig water, zoodat men het gemakkelijk door eene pomp van één' voet vierkant zoude kunnen leiden; echter moeten deze bijna drooge diepten in den regentijd geweldige stroomen zijn, zoodat er in de grootere rivieren menig een met het doorzwemmen der paarden verdronken is. Thans was deze rivier een lusthof van weelderige bloemdragende heesters, aangenaam riekende, en zeer schoone bloemen en andere gewassen. Nu komt men in het dorp zelf, waarvan in 't vervolg nader. Hier had ik vier brieven van de Truters, ten mijnen behoeve geschreven, af te geven: een' geadresseerd aan V.A. Schönnberg,Ga naar eind52 landdrost te Swellendam; een' aan A.J. Keijter, te Caledon, en twee aan den veldcornet W.H. Kleijn, aan wien ik alle brieven afgaf. Nadat de vriendelijke heer Kleijn zijne brieven gelezen had, steeg hij, niettegenstaande hij voor nog geene vijf minuten van eene moeijelijke reize van Swellendam was te huis gekomen, dadelijk te paard, en was nog eerder, dan wij, aan het bad, zijnde een groot kwartier uurs ten noordoosten van Caledon gelegen, en wel aan den Zwarte Berg, aan welks zuidzijde de baden en badhuizen gevonden worden. De heer Kleijn had de vriendelijkheid, voor mij eene kamer uit te kiezen, en gaf mij tevens de warmste badstoof op, mij verder, doordien ik hem door de Truters aanbevolen was, zijne hulp en bijstand belovende. Swart nam mij dan op zijn' breeden rug, en droeg mij van den wagen in huis, alwaar wij onder een glas wijn voor altijd van elkander afscheid namen. Thans ben ik eenige rust behoevende, en dus
vaarwel! |
|