De vruchten mijner werkzaamheden. Deel 1
(1943)–Marten Douwes Teenstra– Auteursrecht onbekend
[pagina 7]
| |||||||||||||||
Eerste brief.Aan boord in het Nieuwe Diep, 9 Januarij 1825. Beloften maken schuld! maar nu begin ik het gewigt mijner gedane belofte eerst in te zien; want om een doorloopend verslag van hetgene mij alle dagen ontmoet naar vereisch te geven - dit is gemakkelijker beloofd, dan vervuld. Hoor, vriend! dit zij u vooraf gezegd: gij moet u niet voorstellen, dat gij mijne gedachten altijd even geregeld in de brieven, die ik u schrijf, gerangschikt zult vinden; ook wil ik u niet beloven, dat de eene brief niet veel grooter wordt, dan de andere, dit moet gij zoo nemen, als het valt. Even zoo min kan ik altijd eene juiste verdeeling houden van hetgene ik u schrijf; want ik beschrijf de voorwerpen mijner beschouwing zoo als ik het eene voor, en het andere na ontmoet, - men zegt wel: zoo als het volk uit de kerk komt. Somtijds zult gij mijne brieven meer, somtijds minder opgeruimd vinden, en wanneer ik dezen brief niet klaar had, om er slechts een' kop en staart aan te voegen, zoudt gij in denzelven een zonderling zamenmengsel van verschillende gedachten vinden: want het is hier thans zoo druk en woelig aan boord, aangezien wij uit het Nieuwe Diep halen, om op Texels reede te ankeren, dat eene Synagoge, waarin de Joden dienst doen, er eene eenzaamheid bij is. Tusschendeks roept de eene aan den hofmeester om een mes, - die aan Jan, des hofmeesters maat, om hem een handje te helpen, - ginds schreeuwt er een der passagiers aan den timmerman, om hem klampen en klossen voor zijne kisten en koffers te slaan, opdat hem de boedel op de reede niet door elkander stommele, - die is aan het stouwen en sjouwen, om meer ruimte in zijne hut te bekomen en het een en ander met een touw vast te sjorren; hier wordt gezongen, ginds gevloekt, daar gezondheid en goede reis gedronken, terwijl er op het dek een wedloop schijnt te worden gehouden. Dat trapt, en zingt den ganschen tijd door; kijk, daar loopen zij over het eenige patentglas, waardoor ik licht in mijne cel krijg. - Hei! van het glas af! - Daar ligt waarlijk eene rol touw, of een zwabber op.... | |||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||
Zacht, daar komt mijn reis- en hutgenoot aanstommelen; die morrelt, dat men boven geene plaats heeft, of men wordt verjaagd. Nu, wij zullen die luim ontwijken; het is hier toch een blind alarm, waar bij hooren en zien vergaan zouden. - Als wij onder zeil zijn, zal ik sluiten, en u dezen met den loods, die denzelven op het postkantoor bezorgen kan, doen geworden. - Waar is mijn hoed? - Hier niet. - Ligt hij daar niet achter de koffer? - Waar? - Sta eens even op! - Och! wat wilt gij? - Naar boven! - Mijn Hemel! daar loopen de matrozen iemand tegen het lijf. - En hier is het duister. - Ja, het is een berooide boel. - Kom, laat ons hier liever eene kaars opsteken. - Midden op den dag? - Ja, het schijnt ook, dat er regen komt. Hofmeester! spoel dat glas eens! - Drink smakelijk! ik ga op het dek. - Onder zulk een korrelig gesprek verliet ik straks mijnen reisgenoot, die, met het hoofd in de hand, en den mond in het glas, hier eenige zuchten loosde, dat het schip er van begon te rijzen. Dan nu ter zaak! Zondag, den 21 Nov. 1824, bragt ik in stilte bij mijne vrouw en vier kinderen (het jongste slechts 7 weken oud zijnde) door, om eenige voorbereidselen tot de op den volgenden dag bepaalde afreis te maken; en het was Maandag, den 22, dat ik des morgens te 8 uren den Huize ArionGa naar voetnoot(*) verliet, en met een onbeschrijfelijk gevoel gade en kroost, huis en have vaarwel zeide. - Nadat mijne beide naaste buren mij in Groningen gebragt hadden, vond ik aldaar een groot gedeelte mijner familie en goede vrienden, van dewelken ik des avonds, onder een vriendschappelijk soupé, de hartelijkste gelukwenschen ontving; het was reeds laat in den nacht, toen wij ons ter rust begaven. - Den volgenden dag zouden er eenige kleinigheden aangekocht en gepakt worden; maar het scheen, alsof ik niet tot de zaak komen konde; eene wonderlijke gewaarwording maakte mij hiertoe ten eenenmale ongeschikt, zoodat het in dezen goed is, om te doen, gelijk sommige reizigers: ‘vroeg zadelen en laat rijden;’ dan kan men een gaatje in de gordels winnen. Woensdag, den 24, vertrok ik des achtermiddags te 3 uren met de schuit naar Stroobos, en stapte aldaar onze Provincie uit, hetwelk men bij zulk eene gelegenheid zeer wel opmerkt, en voer met den Binnen-Lemmersman (een beurt-Ga naar eind1 en vracht- | |||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||
schip) naar de Lemm
. Slechter veer,Ga naar eind2 dan dit binnenveer, zal men gewisselijk als passagier zelden ontmoeten; men heeft zich gemeenlijk over schip en schipper evenzeer te beklagen; terwijl de kromme rug, (want men zit er allerellendigst,) de koude voeten, de spuwpotten en dronkene varensgezellen, of MunsterlandersGa naar eind3 met geurigen tabak het geheele gezelschap bovendien zeer uit het humeur brengen, daar men niet zelden hier het grootste kontrast van menschen ontmoet, zoodat de schipper waarlijk geen huis met zijne onvergenoegde passagiers weet te houden. Één' raad moet ik u toch hier geven, dien ik bij ondervinding mede deelen kan. Spreek achter bij het roer over geene machinerij, verlichting, opvoeding, beschaving, enz.; want hier zoude uw beitel op een leelijk stuk oud roest stooten; en wilt gij u door dreigende vuisten niet in het gevaar stellen en het gezigt door geene tabakssputters, om mij op zijn binnen-beurtmans uit te drukken, doen bezwalken, zoo onthoudt u vooral, om geene Stoomboot te noemen; - in 's Hemels naam, mijn vriend! zwijg hierover, opdat men u niet beschuldige, dat gij Fransch gezind zijt! want, ofschoon de Amerikanen hen dit vuurtje gestookt hebben, gij krijgt, al waart gij ook in de 19de eeuw geboren, toch den naam van Patriot van 1787.Ga naar eind4 Allerhande fraaijigheden worden u toegevoegd: b.v. dat dezulken, die met het inenten en deze laatste helsche uitvinding zoo veel ophebben, een' vloek over ons land halen. Kijk, vriend! waag er liever uwen rug aan, al wordt hij ook zoo krom als een hoepel, en zet u, als eene pop in
eene Neurenburger kraam,Ga naar eind5 stil in een hoekje neder. Naderhand zullen wij voor zes guldens het vooronder afhuren; dat is met 2 à 3 man ook de geheele wereld niet, en dan kan men zoo wat soort bij soort in een afgezonderd gezelschap den tijd genoegelijk slijten, dien men thans met verdriet doorbrengt. - Nu, nadat wij 24 uren met tegenwind, en veelvuldige regenbuijen, gevaren hadden, (er waren ook, die hun geld met het trekken in de lijn vervoeren,) kwamen wij des avonds van Donderdag, den 25, op de Lemmer. Harde buijen en tegenwind deden den beurtman besluiten, om met het uitzeilen tot den volgenden morgen te wachten; Vrijdag morgen staken wij dus in zee, en kwamen Zaturdag morgen te 9 uren voor Amsterdam. - Hier ontmoette ik eenige reisgenooten, die met hetzelfde schip als ik de reis naar Batavia zouden aannemen, als mede onzen kapitein; dan het maken van nadere kennis met deze heeren stelde ik uit tot aan den
| |||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||
tijd, dat wij te scheep zouden gaan. Eenige Oostvriezen van Varel, met welken ik in een en hetzelfde huis gelogeerd was, moesten ook naar de Helder, om van daar met het pinkschipGa naar eind6 de Welvaart, kap. C. Court, naar de Berbice (eene onzer voormalige West-Indische bezittingen) te vertrekken. Met deze heeren deed ik Zondag, den 28 Nov., een uitstapje over het Y,Ga naar eind7 nadat wij des morgens, onder het gehoor van den Remonstrantschen Predikant M. Stuart, eene uitmuntende leerrede gehoord hadden. Eenige onzer Amsterdamsche kennissen verzelden ons op ons togtje naar BuikslootGa naar voetnoot(*), om de groote sluis van het Nieuwe Noord-Hollandsche Kanaal, alhier in 1822 gelegd, eens te bezigtigen, en tevens om een klein uitstapje te doen. Na eenige dagen in Amsterdam te hebben vertoefd, deed de kapitein ons waarschuwen, om ons aan boord te moeten begeven, of aan de Helder reisvaardig te houden. Na dan 12 dagen hier te zijn geweest, verliet ik Amsterdam op Donderdag, den 9 December; van mijne Groninger reisgenooten, den heer B.B. Douwes, deszelfs echtgenoote, en hunne twee kinderen verzeld zijnde. Wegens de veelheid van pakkaadje, besloten wij met den Alkmaarder beurtman te vertrekken. Des morgens te 9 uren waren wij reeds onder zeil, en, ofschoon de wind tegen was, laveerden wij spoedig het Y over en kwamen de sluis van Nauerna (onder Assendelft behoorende) binnen, en nu bevonden wij ons tusschen Noord-Hollands groene dreven. Alhoewel laag en waterachtig, scheen het land hier zeer grasrijk te zijn. Het eerste dorp, 't welk wij nu langs zeilden, was Krommenie; bekend door de vele netten- en kabelgaren-fabrijken, als mede door de zeilreederijen, hier rolreederijen geheeten. Van hier slingerde de vaart, door waterplassen en lage landen, in het Nieuwe Kanaal, totdat wij langs hetzelve op de hoogte van Akkersloot kwamen. Hier wees onze schipper ons ter linkerzijde eenige boomen, ten noorden van eene kleine buurt, onder Akkersloot behoorende, alwaar in 1822 en 1823 de keetGa naar eind8 van den aannemer Heijskes gestaan had, welke voor dezelve door het werkvolk op den 27 | |||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||
Mei 1823 vermoord werd. De voornaamste aanleggers werden te dezer plaats slechts gegeeseld. - Een groot uur verder naar het noorden ligt Alkmaar, alwaar wij des avonds tegen het donker arriveerden. Langs een naauw, maar zeer zindelijk straatje wandelden wij de stad in en namen aan de noordzijde, in het logement de Burgt, aan de Nieuwe Sloot, bij de wedw. Ukema, onzen intrek, waar voor de deur de schuit op het Nieuwe Diep afvaart. Alkmaar heeft mij ongemeen wel bevallen. Het heeft in alle opzigten zeer veel overeenkomst met eene Vriesche stad; de gevels der huizen zijn eveneens met hoeken en witte bergsteen (zerk) opgetrokken; men vindt inwendig de wanden veelal met bonte tegels of esterlingen opgezet; de straten, behalve de Lange of hoofdstraat, zijn veelal naauw, met geele rijpsteentjesGa naar eind9 gevloerd, en zoo schoon, als men het zich voorstellen kan. Het Nieuwe Kanaal loopt aan de oostzijde om Alkmaar heen, en geeft veel levendigheid aan dit bevallig stadje. Alkmaar was voorheen de hoofdplaats van Noord-Kennemerland, en ontving deszelfs naam van de meren, waar tusschen hetzelve gelegen is, en die nu door watermolens veelal in weilanden herschapen zijn; men vindt er 7 poorten, even als te Groningen. Hier is ook het hof van Diderik SonoyGa naar voetnoot(*) in den Spaanschen oorlog Gouverneur van Noord-Holland, die, na zijne gepleegde wreedheden, naar het kasteel Dijxterhuis geweken en aldaar in 1597 overleden is, wordende in de kerk van Pieterburen begraven. Aan den noorder muur op het koor van deze kerk hangt thans nog deszelfs wapen met die van zijne familie, op een oud zwart bord geschilderd. Vrijdag, den 10 December, vertrokken wij naar de Helder en wel langs het Nieuwe Kanaal, behalve een klein gedeelte, dat wij binnen doorsneden. Aan de noordzijde van Alkmaar komt men aan een groote brug, die over het Nieuwe Kanaal ligt. - Na een' geruimen tijd varens, kwamen wij in de Zijpe, een' uitgestrekten polder; en daar ik reeds lang vruchteloos op eene gunstige gelegenheid gewacht had, om het vervelend zitten door eene wandeling af te wisselen, deed zich nu dezelve daartoe op, en wel aan de St. Martensbrug. Aangezien wij een half uur verder bij de Schagerbrug in eene andere schuit moesten overstappen, konde ik, met het oponthoud van over- | |||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||
pakken, deze wandeling gemakkelijk tegen de schuit volhouden. Ik stapte dan aan de St. Martensbrug uit, (St. Martin was eene, in 't jaar 1288, door graaf Floris V gebouwde vesting waarvan deze brug haren naam ontleent), en nu was ik weldra, langs een' zandigen, hoogen, doch waterachtigen weg, bij de Schagerbrug. Het dorp Schagen, beoosten deze brug, in Drechterland, is bekend door het aloud beroemd Adelijk Huis te Schagen, alwaar de stichter twee porfiersteenen schoorsteenpilaren deed plaatsen, die hij zelf uit de puinen van het wereldberoemde Karthago herwaarts overgebragt had. De eerste merkwaardige gebeurtenis, die op dit kasteel voorviel, was in 't jaar 1477, wanneer Albrecht, zoon des stichters van dit slot, en kleinzoon van Albrecht van Beijeren, Graaf van Holland, zich om zijne schulden zag vervolgen, (dat moet toen ook al het gevolg van timmeren geweest zijn!) zich in dit kasteel versterkte, en aan niemand gehoor gaf, voor en aleer hij door overmagt van wapenen overmeesterd werd; wordende toen naar Medenblik gevoerd, alwaar hij levenslang op het slot gevangen bleef. Maar ook op dit zelfde Huis te Schagen was de vervloekte pijnigings kamer, waarin zoo vele ellendigen, onder de regering van den wreeden en ontmenschten Gouverneur van Noord-Holland, Diderik Sonoy, dood gefolterd werden, op eene wijze, die ons bij het lezen daarvan doet sidderen en bevenGa naar voetnoot(*). Bij de Schagerbrug stapten wij, wegens het vernaauwen van eene links afdraaijende vaart, in veel kleiner schuitje over, 't welk ons aan het Zand bragt. Van hier wandelden wij, om het vervelende overpakken der vrachtgoederen te ontwijken, naar de Kolksluis; hier neemt de Zijpe een einde, en men gaat in eene grootere schuit over, met welke men nu, zonder het Nieuwe Kanaal weder te verlaten, aan het Nieuwe Diep komt. Eertijds, vóór het bestaan van het Nieuwe Noord-Hollandsche Kanaal, moesten de goederen per asGa naar eind10 van het Zand naar de Helder worden vervoerd, uit hoofde de vaart hier een einde nam. De Kolksluis is ongemeen fraai en kostbaar gebouwd, en om derzelver grootte en de moeijelijkheid van het doorlaten der schuit, vaart de derde schuit, waarin wij nu sedert ons vertrek van Alkmaar overgingen, niet van het Zand, maar buiten de Kolksluis af, zijnde een afstand, dien men te voet | |||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||
gaat, en waarbij ook de goederen gekruid worden, van ongeveer 1000 ellen. Voor en aleer wij afvoeren, vernam ik, dat zich in eene der tenten, of keeten, zekere Karel Brands bevond, een man, die, toen hij te Kommerzijl woonde, veel voor mijn' vader zoo te Noordpolder, als op het Ruigezand, en later bij mij zelven in putwerk gearbeid had. Dadelijk besloot ik, den man in deze tent te verrassen, staande dezelve op een' korten afstand noord-westwaarts van gezegde Kolksluis. Maar eer ik nog aan zijne geringe woning kwam, vond ik den werkzamen man bij het Kanaal met een tiental manschappen bezig, om den uitgespoelden wal des Kanaals weder aan te vullen; - hij, met slechten der aangebragte aarde bezig zijnde, zag bestendig voor zich neer, en voordat hij mij hoorde of zag, stond ik voor hem. Mijne eerste aanspraak was: ‘Kerel! wat doet gij daar?’ - In eens sprong hij nu in eene regte rigting op, en riep geheel ontsteld: ‘Douwe! Marten! Teenstra! mijn God! wat komt mij over?’ Kort was de tijd, en zakelijk ons gesprek, en zijne verwondering, gelijk ook die van vrouw en kinderen, werd niet weinig vergroot, toen zij hoorden, dat ik naar Oostindië op reis was. Zij hadden daar ook een' zoon onder dienst, die den rang van Serjant-Majoor bekleedde, en aan wien mij nu eene mondelijke overbrenging van hunnen groet en het berigt van hunne gezondheid verzocht werd. - Spoedig haalde ik de schuit weder in, en nu liep onze vaart door het barre en eenzame KoegrasGa naar voetnoot(*). Des avonds te 4 uren kwamen wij aan het Nieuwe Diep, hetwelk geheel vol van raschepenGa naar eind11 lag en welk mastbosch een trotsch gezigt opleverde. Nadat wij onze bij ons hebbende goederen in het nieuwe gekoperde fregatschip,Ga naar eind12 de Abel Tasman, hadden overgebragt, begaf ik mij naar het logement den Burg, alwaar ik mij bij den Heer Smit ter rust begaf; dit Logement is later afgebroken en op eene aangewezene plaats herbouwd. Zoo was het reisje van Amsterdam naar de Helder te water volbragt, dat gemeenlijk minder kostbaar is, dan met het rijtuig. Echter werden er, in het laatst der regering van | |||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||
Schimmelpenninck, 800 manschappen van Amsterdam te water naar de Helder gevoerd, welke het Gouvernement, na verloren proces, 2½ millioen kostten. Men had, namelijk, met het huis van Wils ⇐p; Comp. te Amsterdam een kontrakt aangegaan, om deze kleine expeditie naar Batavia voor gezegde som over te voeren; hebbende het Bataafsche Gemeenebest onder Schimmelpenninck de onvoorzigtigheid gehad van te kontrakteren, dat, wanneer de expeditie belet mogt worden door hinderpalen, die niet aan het huis van Wils ⇐p; Comp, waren toe te schrijven, gemelde 2½ millioen ten volle moest worden betaald. - Men scheepte de manschappen te Amsterdam in, en aan de Helder gekomen verklaarden de Fransche militairen, dat de expeditie geen plaats kon hebben. Wils ⇐p; Comp. deden het Gouvernement een proces aan, wonnen het en ontvingen, onder de regering van Lodewijk, de laatste 1,250,000 Holl. guldens voor het overvoeren van deze expeditie van Amsterdam naar de Helder: zie, dat was de man f 3,125; daarvoor konde men die 18 uren toch ook per as reizen. Zaturdag, den 11, ontvingen wij met den ligter (kaagschipGa naar eind13 van Amsterdam) het overige gedeelte onzer reisgoederen, alsmede het kooigoed;Ga naar eind14 en na dit ter plaatse te hebben gebragt, was er niets anders te doen, dan op een' gunstigen wind te wachten, en geduld te hebben. Dan, deze Jobs medicijnen begonnen velen spoedig te vervelen; - ook is het Nieuwe Diep met de uitmonding tegen het noord-oosten voor het uitzeilen zeer ongunstig gelegen, zoodat de schepen met een' stevigen noord-oostewind niet, dan met gevaar en veel moeite, uit het Nieuwe Diep in het Marsdiep, hetwelk Texel van Hollands vasten wal scheidt, kunnen uithalen. Gedurende ons verblijf aan de Helder was het weer alle dagen even guur; storm en veelvuldige regens wisselden elkander beurtelings af, waardoor de wegen en voetpaden bijna geheel onbruikbaar waren, welk een en ander ons verblijf hier zeer onaangenaam maakte; dan de bestendige briefwisseling tusschen alle passagiers en hunne achtergelatene vrienden maakte het verblijf aan boord nog eenigermate levendig. Wij waren echter alle verlangende, om naar zee te gaan, en het gezegde, dat de vloot koopvaardijschepen den vorigen winter eerst den 14 Januarij in zee was gestoken, was maar in het geheel niet troostelijk. Evenwel liet ik den tijd, dien men hier genoodzaakt was te verbeuzelen, niet geheel werkeloos | |||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||
voorbij gaan; nu en dan deed ik, als het weer zulks toeliet, eene wandeling, - en zie hier eenige punten van opmerking. De Helder ligt, wat landelijke bekoorlijkheden aanbelangt, in geenen deele in een aangenaam oord. Het uitgestrekte en vlakke veld ten zuiden en zuid-oosten wordt het Koegras of Buitenveld genaamd, geheel uit weiland bestaande, waarop niets anders, dan slecht kweldergrasGa naar eind15 groeit, meerendeels door schapen geweid wordende, en hetwelk als Domein-goed verpacht wordt. Van de Helder naar het Nieuwe Diep, dat van dezelve zuid-oostelijk ligt, gaat een breede zeedijk, met een van schil gemaakt voetpad voorzien, hetwelk echter bij sommige gevallen ook voor rijtuigen ontsloten wordt; de noordzijde van dezen dijk is geheel met keisteenen geplaveid, terwijl aan de binnenzijde, onmiddellijk aan deszelfs voet, de zoo diepe als morsige weg tusschen de Helder en het Nieuwe Diep ligt. De zuidwestzijde van het Nieuwe Diep was thans, zoo van partikuliere als van landswege, sterk in aanbouw, zoo van woonhuizen, als van magazijnen, werkplaatsen, enz. De huizen der partikulieren waren echter veelal van hout en zeer onregelmatig gebouwd, uit hoofde hun eene nadere plaats van landswege zoude worden aangewezen, opdat er eene geregelde bouworde van den beginne af bestaan zoude. - Deze afbraak en opbouw is sedert ons vertrek algemeen geschied. Vrijdag, den 17 December, ondernam ik een uitstapje naar het eiland Texel.Ga naar eind16 Na eene loodsschuit voor 2 gulds. tot de overbrengst te hebben aangenomen, bragt de loods mij naar het Oude Schild, en daar het een kleine storm uit het zuidwesten woei, waren wij wel is waar spoedig over, maar ook tevens door het stuivend zeewater doornat. De haven van het Oude Schild, alwaar wij aankwamen, ligt een weinigje ten oosten van gezegd dorpje; hier lagen eenige kof- en smakschepen, gelijk wij in het Nieuwe Diep, op een' oostewind te wachten. Van hier wandelden wij nu naar het Oude Schild, alwaar ik in de onmiddellijk aan den dijk staande herberg, het Wapen van de zeven Provinciën, mijn' intrek nam. Na hier eenige verversching te hebben genoten, (wie wil ook juist jenever noemen!) wandelde ik, onder geleide van zekeren Zaadman, naar het dorp den Burgt, zijnde de hoofdplaats van het Eiland Texel, alwaar de vrederegter woonachtig is. Het pad tusschen de twee genoemde dorpen levert eene aangename wandeling op; van het Oude Schild komende, gaat men eerst langs een geel steenen voetpad naar het buiten- | |||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||
plaatsje Brake-Stein, thans bewoond wordende door den Heer den Berger, hetwelk men links liggen laat; van daar gaat men over eene hooge groene Wierde of Terp,Ga naar eind17 eene uitmuntende weide opleverende, welke afgedeeld is door kleine van zoden gemaakte dijkjes, tusschen welke paarden en schapen met gespande beenen loopen te weiden. De schapen zijn hier van een klein, maar zeer edel ras, hebbende de fijnste wol van al onze vaderlandsche schapen; terwijl zij door hunne breede bekken en platte kakebeenen juist de geschiktheid hebben, om het gras op deze korte, maar voedzame kwelderweiden kort af te scheren en zich dus het noodige voedsel gemakkelijk te kunnen verschaffen. Voor en aleer men op dezen groenen heuvel of die wierde gaat, heeft men ter regterzijde 4 à 5 waterpompen, staande aan een klein vaarwatertje, hetwelk naar het Oude Schild loopt waaruit men het Texelsche water, om deszelfs duurzaamheid beroemd, voor de schepen in het Nieuwe Diep liggende, haalt. Van deze groene hoogte komt men weldra aan het dorp den Burgt, nagenoeg ¾ uur van het eerstgemelde dorp gelegen. Hierna wandelden wij dit stille, veel naar een Westvriesch gelijkende dorp eens door, dat echter niets bezienswaardigs oplevert; de vrij groote kerk is uit- en inwendig zindelijk en netjes, echter zonder zoldering of gewelven, ziende men in het eiken spantwerk omhoog. Eenige oude wapenborden, en een weinig beduidend orgeltje zijn deszelfs sieraden. Sommigen stellen, dat deze kerk ten tijde der Romeinen, die ook dit eiland in bezit hadden, een burg geweest is, van welke sterkte het dorp deszelfs naam ontleenen zoude. - Van hier keerden wij nu, langs eene andere kromme en sombere straat, naar onze herberg terug, alwaar wij een goed brandend vuur van oud eiken scheepshout vonden, dat ons in het gure, koude weer niet weinig verkwikte. - Deze eilanders zijn veelal vriendelijke en gastvrije menschen, hebbende meerendeels hun bestaan door het loodswezen en eenige veefokkerij. De kaas, die men op dit eiland vervaardigt, is zeer vet, en wordt met versche schapenmest groen gemaakt, waardoor velen, gelijk het ook mij gaat, een' tegenzin in dezelve hebben. - Texel komt mij voor eene niet onaangename woonplaats te zijn, vooral voor hen, die van een stil leven, veefokkerij, strandjen en eijer zoeken houden; terwijl ook de duinen zeer rijk aan konijnen zijn. - Na op het Oude Schild, dat naast den Burgt het voornaamste dorp van dit eiland is, en meerendeels door | |||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||
loodsen bewoond wordt, te zijn terug gekeerd, bleef ik des nachts in voormeld logement; dan, daar de wind verder naar het noorden liep, vertrokken de Texelsche loodsen in allerijl naar het Nieuwe Diep; en het was naauwelijks 2 uren, of ik zat ook reeds in de schuit, komende ik des morgens vóór dag en dauw, met dezen gunstigen wind, aan boord van de Abel Tasman terug. Thans ga ik over, om u iets van Huisduinen te zeggen, eene nederige buurtschap met een armoedig kerkje, welke dikwerf door mij bezocht werd. Te regt wordt dit nietig dorpje Huisduinen geheeten, wijl het bijna in de duinen als in jagtsneeuw bedolven ligt. - Huisduinen maakt met de Helder en het Nieuwe Diep een Schoutambt uit; het ligt ten zuidwesten een groot kwartier van de Helder af. Men kan er van de Helder langs drie verschillende wegen heengaan; de zuidelijkste passagie gaat aan die zijde voorbij het fort Erfprins, welk pad bij den winter echter zeer morsig en waterachtig is; de tweede weg gaat door gezegd fort, en de derde langs den dijk en de duinen; de twee laatste wegen zijn wegens meerdere afwisseling aangenaam te bewandelen. Het fort Erfprins ligt tusschen de Helder en Huisduinen, iets nader bij het eerste, dan bij het laatstgenoemde dorp gelegen. Deze citadel werd, onder de regering van Napoleon, in het jaar 1811 vervaardigd; in deszelfs hooge wallen bevinden zich twee poorten, die, geheel van hout gemaakt, ongemeen in het verval waren, zoodat men bij het doorwandelen waarlijk voor instorten bevreesd was, wijl het hout ten deele door lekking verrot was, en de poort ongemeen veel doorzakte; dan de portier verhaalde ons, dat het bouwen van twee steenen poorten reeds aanbesteed was geworden. In dit fort bevinden zich eenige kazernen, alsmede een bomvrij kruidmagazijn, welk laatste ongemeen sterk gebouwd is, en thans 2000 tonnen kruid bevatte; en daar dit jaarlijks geroerd, en het zamengepakte in stukken gewreven wordt, moet dit al eene zeer gevaarlijke werkzaamheid zijn. Uit dit fort, ten tijde der Franschen Las Cazes genaamd, gaat men over breede vischrijke grachten naar de duinen, van waar men met een paarhonderd passen in Huisduinen komt. Een eenvoudig, meerendeels houten kerkje, welks oostzijde met riet of stroo gedekt is, staat aan de oostzijde van de verstrooide en armoedige woningen dezer menschenvrienden, wier zielen adeldom onlangs zoo schoon heeft uitgeblonken, door het redden van een aantal schepelingen in October dezes jaars. De weg | |||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||
tusschen de huizen bestaat uit los duinzand, zoodat men er over de schoenen doorgaat, misschien ook door de veelvuldige stormen van dit najaar wel erger, dan anders zijnde; men zag althans tegenwoordig, om de hoeken van sommige huizen, geheele duinen als van sneeuw te zamen gedwarreld. De huizen zijn veelal oud en bouwvallig, terwijl eenige verlaten zijn; de muren zijn voor het grootste gedeelte van gele Vriesche steenen opgetrokken, met tegels aan de wanden. - Even ten zuiden of in Huisduinen ligt het Kijkduin, 't welk zich boven het dagelijksche getij 63 oude Rijnlandsche voetenGa naar eind18 verheft; - welk een en ander waarlijk bezienswaardig is, wijl toren en fort beide zeer fraai en kostbaar gebouwd zijn. Vóór de bouwing van gemeld fort was dit duin zeer hoog, wordende er toen steenkolen ten dienste der zeevarenden op hetzelve gebrand; dan de Franschen hebben deszelfs kruin afgenomen, en daarna een' diepen vierkanten kuil of eene kom doen graven, waarin het tegenwoordige fort gemetseld werd, hebbende dus den ouden 24 voeten hoogen steenkool-toren moeten afbreken. De tegenwoordige toren, die midden op het fort staat, is kegelvormig en rond van gedaante, en rust op het middelste gewelf van dit onderaardsche fort (Souterrain);Ga naar eind19 zijnde deze langzaam vernaauwende toren geheel van gele steenen opgebouwd en 74 voeten of 21 ellen boven het duin, zoodat de toren, behalve de groote en fraaije lantaarn, 137 voeten of bijna 43 ellen boven de oppervlakte der zee verheven is, wordende door 26 lampen in 2 boven elkander geplaatste cirkels verlicht, brandende deze Argantsche lampenGa naar eind20 voor parabolike reflectoren, die het licht terug kaatsen. - Het was op den 29 October 1822, dat men deze lampen hier voor het eerst ontstak, kunnende dit belangrijk kunstlicht op zee van deks 5, en uit den mast 7 mijlen ver gezien worden. Onder de cirkels dezer lampen loopen kagchelpijpen, die bij vorst weder gestookt worden, ter voorkoming, dat de olie in dezelve niet stijf worde. Wanneer men zich des avonds, nadat de lampen ontstoken zijn, in de lantaarn bevindt, kan men het sterke licht, dat door de holle verzilverde spiegels terug gekaatst wordt, met moeite aan de oogen verdragen. De toren is door een' zwaren afleider, die over de duinen naar het strand loopt, tegen den bliksem beveiligd. Over een en ander heeft de heer E.W.G. Hacket, luitenant ter zee, het toeverzigt, welke ons verhaalde, dat de toren met diens lantaarn, enz. f 120,000 gekost had. De lantaarn of koperen koepel is het eerste, wat van dien aard hier | |||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||
te lande vervaardigd is, zijnde de koepel door 's Rijks geschutgieter, den heer Maritz, te 's Gravenhage, en de lichtkaatsers door den heer H. de Heus, fabrikant te Amsterdam, vervaardigd. Nadat ik met mijnen reis- en hutgenoot, den heer L.W. Mondt, den toren bezien had, en wij door het op- en afklimmen, zoo van den toren, als door het losse duinzand, eenigzins vermoeid waren, besloten wij, om bij den tapper Hendrik Klein, voerman te Huisduinen, eene kleine versnapering te nemen, waar wij ook onzen getrouwen geleider, den ouden lampopsteker, tevens de schoonvader van Reinder Kruk zijnde, op een glaasje vaderlandschen jenever trakteerden. Kijk, dat moet men er in zulk guur weer ook toch van hebben, en daarbij passen, gelijk gij nader zien zult, zulke natte sleutels in alle sloten. Wij wenschten namelijk, ook het fort te bezigtigen; maar dit konde zonder bewijs van toegang, hetwelk men van den kommandant vragen moest, niet geschieden; er moest dus eene nieuwe poging worden gedaan, en hiertoe was ons dit graantje als openings middel zeer dienstbaar; - niet dat de oude man zijn' pligt verzuimde, neen! maar hij vroeg onze namen, en bepaalde ons, om Maandag (het was nu Zaturdag, den 25 December) terug te komen; en nu had hij werkelijk kaartjes voor ons van den kommandant Wolff, die op de Helder woont, gehaald. Nu moest de portier van het fort Erfprins nog worden gehaald: deze oude Duitscher kwam dan ook dadelijk, op het zien van het kaartje van bewijs van toegang, met eene groote lantaarn, en een paar dikke kaarsen, te Kijkduin. Wij volgden hem nu naar voornoemden toren: hier opende hij de zwaar geslotene deur, wier dreunend geraas op hare zware hengen iets ontzagverwekkends had, en nu daalden wij 36 Rijnlandsche voeten in een duister onderaardsch gewelf af. Tot op deze diepte afgedaald zijnde, wandelden wij de lange, breede gewelven door, aan wier buitenzijden schietgaten waren, die voor de diepe drooge grachten uitkwamen, welke gaten, tegen het instuiven van het duinzand, veelal met planken digt gespijkerd waren; het was, alsof wij, door het flaauwe kaarslicht verzeld, een uitgebreid spookhol doorkruisten. De buitenmuren van dit Souterrain zijn 9, en de binnenmuren 4 voeten dik; in een dezer gewelven bevindt zich een groote regenbak van 104 Rijnlandsche voeten lang, 18 breed en 12 voeten hoog, boven welks ieder einde een mond geplaatst is. Wanneer zich boven | |||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||
iederen mond van dezen bak iemand plaatst, en men spreekt op de gewone wijze tot elkander, zoo kan men woord voor woord verstaan, wat er gesproken wordt. Het geluid doet hier boven en in een gewelf eene zeer zonderlinge en in kracht toenemende uitwerking. Van deze gewelven gaat men aan de noordzijde onder de brug nog weer 6 voeten lager, door een' gewelfden gang, (dus 42 voeten diep,) onder de gracht door, naar de buiten bedekte wegen; dan hierin lag geweldig veel zand, dat tusschen de reten van de planken voor de schietgaten doorgestoven was. Uit de bedekte wegen, die zich buiten de gracht bevinden, kunnen de belegerden langs de drooge grachten schieten, om het bestormen te beletten; ook de vuurtoren is van schietgaten voorzien, leverende het eene met het andere een schoon geheel op. In de bedekte wegen wees ons de oude portier een klein gaatje aan, door welks opening men op een' grooten afstand heimelijke mijnen (volgens zijn zeggen, bij nacht door beëedigde timmerlieden vervaardigd) konde laten springen, om alzoo den vijand op het onverwachtst in de lucht te laten vliegen. De frissche lucht, en de hier altijd heerschende gezonde droogte doen het verblijf der hierin liggende soldaten minder onaangenaam, en het metselwerk vast en duurzaam zijn; - niettegenstaande wij het na veelvuldige regens en in het natte jaarsaizoen bezochten, was er volstrekt geene vochtigheid in of buiten het Souterrain te ontwaren. Onze gids verhaalde ons, dat een nog levende burger van de Helder, C.L........., er 26 dagen, juist onder het torengewelf, op den dood had gevangen gezeten, en wel ten tijde der omwenteling in 1813 en 1814, toen de Franschen er zich in genesteld hadden, gelijk ook in het fort Erfprins, hebbende deze sterkten niet vóór den 4 Mei 1814 ontruimd. De heer L. werd beschuldigd, de Fransche deserteurs, door hun den weg te wijzen in het ontvlugten, behulpzaam geweest te zijn, zoodat de spoedige omwenteling hem het leven deed behouden. Onze Duitsche lantaarndrager vertelde ons, dat dit fort zoo vele zesthalvenGa naar eind21 gekost had, als er steenen aan vermetseld waren, welke laatste men op een getal van 800 millioenen begroot; - welk een licht wist deze oude met zijn kaarslicht over deze onderneming niet te verspreiden! De kuil, waarin dit kostbaar gebouw gelegen is, werd door 1500 Spanjaarden gegraven; terwijl een en ander in 1812 in den tijd van 9 maanden voltooid werd; behalve de vuurtoren, welke, onder deze regering, in 1822 gebouwd en, alhoewel | |||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||
minder kostbaar, het nuttigste van deze geheele onderneming is. - Ten tijde der Franschen werd Kijkduin Moorland geheeten. Van den toren terug komende, begaven wij ons naar den braven Reinder Kruk, om hem, en de aan hem vereerde zilveren tabaksdoozen te bezigtigen. Kruk, in welks armoedige hut wij ons nu bevonden, was ruim 30 jaren oud, en de eenige, dien men van de zeven aan strand geslagene sloepelingen in het leven had kunnen terug brengen; - welk tooneel ons zijne zwangere vrouw op eene waarlijk hartroerende wijze wist mede te deelen. - Hierna verlieten wij Huisduinen en wandelden zuidwaarts langs het strand, alwaar, op een groot half uur afstands, eene Noordsche brik,Ga naar eind22 in den storm van October jongstleden, aan de duinen geslagen was; na welke wandeling wij naar het Nieuwe Diep terug keerden. - Maar thans nog een enkel woordje over het door ons zoo dikwerf bezochte zeevlekje de Helder gezegd! De Helder ligt op de noordelijkste punt, terwijl Huisduinen en het Nieuwe Diep, naar den loop der kust, beide zuidelijker liggen. Hetzelve bestaat meerendeels door den handel in het klein, welke hier door de zeevarenden, vooral in den winter met langdurige tegenwinden, veelvuldig gedreven wordt; voor het overige is dit plaatsje ongemeen ligt, hetwelk door het scheepsvolk, dat hier zoo menigvuldig komt, veroorzaakt wordt. De Helder is weinig regelmatiger gebouwd, dan de Zoltkamp in de Provincie Groningen; daarbij ligt het zeer laag, en is ongemeen morsig, wijl er geene straten zijn, dan die der Lange Buurt, voor eenige weken van roode baksteenen gelegd. Men vindt op de Helder weinig gelegenheid tot uitspanning; er bevindt zich eene Societeit van Vrijmetselaren, welke alle donderdagen bij Molenaar, in het Heeren Logement, vergaderen, en veelal leden zijn van de Loge de Noordstar, te Alkmaar. Na hier eenige kennis te hebben gemaakt, legde ik bij dezen en genen, gedurende de 26 dagen, dat wij ons in het Nieuwe Diep bevonden, nog al eens een bezoek af. Het voornaamste logement van de Helder is het Hôtel Zeeburg; maar hier is ook alles, gelijk alle behoeften op de geheele Helder, peperduur. Z.M. de Koning betaalde (zoo als men mij verhaald heeft) in dit hôtel eens f 500 voor een dejeuné; en als men nu in die kamer slaapt, is het morgenkompliment van de Jufvrouw: Heeft Uwe wel gerust? Uwe heeft de eer gehad, om in dezelfde kamer, en op hetzelfde bed, waarop de Koning geslapen heeft, te slapen. Maar, o wee! | |||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||
als men die eer op rekening krijgt. - Het logement het Wapen van Haarlem schijnt minder door het zee-, dan het landvolk bezocht te worden. Rijtuigen spannen hier en in het posthuis de Roode Leeuw bij den zomer dikwijls uit. Het logement het Wapen van Haarlem staat op eene alleraangenaamste standplaats in den hoek van den dijk, van welks kamers men een ruim gezigt heeft over de zee en de steenglooijingen; waarop de schuimende golven breken. - Men vindt op de Helder eene Hervormde, eene R. Katholijke kerk, en eene Mennonieten vermaning, in welke laatste ik den heer Hoekstra een paar malen heb hooren prediken; - dan laat ons nu naar het Nieuwe Diep en Willemsoord ons begeven. Het Nieuwe Diep loopt hoog noord, bijna noordoost, in het Marsdiep,, neemt bovenwaarts de rigting naar het zuidwesten, vervolgens naar het zuiden, en eindelijk naar het zuidoosten. De geheele oppervlakte van dit Diep ligt thans met eene groote koopvaardijvloot bedekt, wordende derzelver legplaatsen aldus verdeeld: van het noordeinde af heeft men aan de regter- of westzijde nr. 1 het Wierhoofd, nr. 2 de Ballastkaai, nr. 3 Sluis, nr. 4 Willemskaai, nr. 5 Tweede Sluis, nr. 6 de Dokkaai, en nr. 7 is de overzijde langs den Steenen Dam. Op deze onderscheidene legplaatsen lagen thans ruim honderd schepen, waaronder er zich bevonden, die reeds 14 à 15 weken zeilree lagen. Hier bevonden zich:Ga naar eind23
| |||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||
Ziedaar bijna de geheele Handels-vloot, sedert een' zoo geruimen tijd hier vereenigd! Weinig voorzeker is het getal dezer schepen, wanneer men hierbij in aanmerking neemt, dat op de Maas en Schelde weinige schepen voorhanden zijn, en dat onder dit opgegeven getal van die van het Nieuwe Diep nog eenige Engelsche en Amerikaansche zijn; dan, duidelijker ziet men den toestand van onzen handel uit de Amsterdamsche Courant, welke bij het einde van 't jaar 1824 opgeeft, dat er van vreemde plaatsen gedurende dat jaar voor die stad gearriveerd zijn 1729 schepen, welk getal voorheen tusschen de 5 en 6 duizend beliep. De oostzijde van het Nieuwe Diep is onbegroeid slijk, waarin men omtrent het jaar 1780, of iets later met den Engelschen Oorlog, een' steenen dam of zoom langs dit Diep heeft doen leggen, waarop thans 15 Duc d'Alven geplaatst zijn (palen, om schepen aan vast te leggen). Omtrent den tijd, dat deze dam gelegd werd, was het tegenwoordige Nieuwe Diep eene slenkGa naar eind24 of slijkril, waarin het water der Koegrassen zich ten deele ontlastte, loopende het eerst en in de grootste hoeveelheid over het vlakke slijk; toen was deze slenk slechts eene wijkplaats voor visch- en loodsschuiten; maar doordien men door gezegden dam het water in deszelfs loop beperkt, en door den geweldigen stroom diepte veroorzaakt, wordt deze diepte van jaar tot jaar door de geweldige schuring vermeerderd. - Men geeft van het Nieuwe Diep twee hoofdgebreken op; het eerste is, dat de schepen met sterke ooste en noordooste winden hetzelve niet kunnen uitzeilen, hetwelk men echter hoopt te kunnen verhelpen, door den zuidwesten wal met een' steenen dam te verlengen; de tweede minder te verhelpene zwarigheid is de ondiepte van den Drempel, zijnde eene smalle, vaste, meestal uit schelpzand bestaande bank in het Schelpegat, waarover onze linieschepen niet dan met zeer gunstig getij heen varen kunnen. Aan de west- en zuidwestzijde ligt een breede, maar niet hooge zeedijk, welke op last des Franschen Keizers aangelegd en in 1816 voltooid werd. Dezelve zal bestraat worden, maar is thans zoo diep door paarden en wagens gekloofd, dat men van boord gaande, denzelven met moeite overkomen kan. Napoleon vormde het plan, om hier eene stad aan te leggen, welke reeds afgebakend geweest is, en naar hem zoude genoemd worden; zullende hier tevens een maritiem etablissement van den eersten rang worden opgerigt, hebbende hij de | |||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||
voormelde forten tot dekking van een en ander reeds doen aanleggen. Bijlangs den dijk staat eene van eiken hout gemaakte schutting, of een roosterwerk, waardoor eene zeer groote uitgebreidheid gronds omheind wordt, Willemsoord genaamd; dit is hetzelfde plein, alwaar de bedoelde stad zoude worden aangelegd. Binnen deze omheining vindt men een Bassin of nat dok voor 12 linieschepen, een droog dok (met eene stoommachine), om dezelve te repareren, alsmede groote magazijnen en andere Rijksgebouwen. Het groote magazijn, bezuiden het natte dok, is zeer kostbaar; maar, door het te laat veranderen van de voorgenomene en grootere bouworde, is het nu een zeer onregelmatig gebouw geworden: zullende dit magazijn dienen tot berging van de tuigaadje der oorlogschepen, zeilen, touwen, rondhouten, enz. Dan, laat ons thans de stoom- of vuurmachine eens bezigtigen. Deze staat ten westen van eene langwerpige vierkante waterkom, tot welker droogmaking deze vuurmachine opgerigt is. In deze kom worden de grootste Lands schepen uit het natte dok gebragt, en daarna afgeschut en droog gepompt. In het natte dok lagen thans Z.M. schip van linie de Wassenaar, en het nieuws gebouwde fregat de Bellona;Ga naar eind25 dit fregat is het eerste geweest, dat van Amsterdam, met 12 paarden bespannen, langs het Nieuwe Noord-Hollandsche Kanaal hier naar toe gebragt werd, voerende 44 stukken geschut. Den 13 December werd hetzelve uit het Y naar binnen geschut, en passeerde dien zelfden dag Buiksloot, arriverende den 17 December in gezegd dok, zijnde tusschen de Schager- en de St. Martensbrug het koopvaardijfregat Christina Bernhardina, kapitein Zijlstra, hetwelk van Batavia kwam en het eerste schip was, hetwelk dit Kanaal van die zijde doorkwarn, voorbij gevaren. Na ons vertrek is de Bellona in dit dok opgetuigd, en heeft, onder kommando van den kapitein ter zee H.M. Dibbetz, den Kommissaris Generaal Du Busde Gissignies naar Batavia overgebragt. Het natte dok ligt nagenoeg in het midden van het omheinde plein, loopende de langwerpige lengte van dit dok nagenoeg noordoost en zuidwest, aan welks noordwestzijde het drooge dok en de stoommachine gelegen zijn. Het vaarwater, dat het natte dok met het Nieuwe Kanaal vereenigt, en door een klein sluisje daarvan afgesloten is, loopt uit het zuidwest einde van gemeld dok; ten zuidoosten loopt uit | |||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||
hetzelve een breed water naar het Nieuwe Diep, met eene groote sluis en brug in voorschreven' dijk, door hetwelk de schepen van de eerste Charter naar binnen gevoerd worden; zijnde, even als het natte dok, 25 à 26 voeten diep. Het drooge dok loopt met eene vlakke helling van af de stoommachine naar het natte dok, op 26 voeten beneden de wallen, of liever dikke muren, die 2 à 3 voeten hooger, dan het water zijn. Tusschen het drooge en het natte dok ligt een ovaal schip, waarvan ieder einde tusschen 2 sponningen open neerspeelt; de muren loopen, bij den ingang van het drooge dok, van onderen eenigermate naar elkander toe, zoodat men, dit schip ledig pompende, hetzelve uit de gezegde sponningen kan draaijen, om de schepen uit het natte in het drooge dok door te laten. Hierna wordt het weder in de vier sponningen geplaatst, en er door het ingepompte water die zwaarte aan gegeven, dat het in dezelve besloten wordt en tot op den bodem nederzinkt, zijnde dus het drooge van het natte dok waterdigt afgesloten; - hebbende dit, van onderen korter dan van boven, schuttings-schip eene diepte van 26 à 27 voeten. Het gebouw der stoomwerking, aan het noordwesteinde van het drooge dok, is een fraai vierkant en hoog gebouw, aan welks zuidwestzijde men bezig was met het timmeren van eene scheepssmederij, waar in 36 vuurplaatsen waren. Het geheele gebouw is 450 voeten lang, echter slechts voor zoo verre het metselwerk betreft voltooid. Aan de andere zijde dezer smederij zoude nog eene even groote en op dezelfde wijze ingerigte smederij in het volgende jaar gebouwd worden, en aan de noordoostzijde der stoommachine 2 dito lange gebouwen voor andere werkzaamheden worden ingerigt: zoodat aan iedere zijde van het stoomgebouw 2 zulke lange werkhuizen zullen worden gebouwd. Prachtig en grootsch doet zich het gebouw, waarin het kleine dok droog gepompt wordt, voor, welk water in eene gracht, die de noordwestzijde van het geheele plein afschut, gesloten wordt. Wanneer men het gebouw binnentreedt, ziet men 9 pompen neerloopen; deze van ijzer gegotene pompen staan met de randen even boven water, hebbende de middelste rij den meesten diameter, zijnde dezelve nagenoeg 1 Nederl. el wijd en 10 ellen lang. De middelste, welke de grootste van allen is, doet in eene minuut 10 slagen, werpende ieder slag 30 okshoofden water op, alhoewel niet meer, dan 6 voeten op- en neerslaande. Het geheele dok wordt gemeenlijk in 4½ uur | |||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||
ledig gepompt, niettegenstaande men tegen den tijd, dat het dok droog wordt, slechts met 3 groote pompen werkt. De kleppen dezer pompen zijn van gegoten ijzer, wier randen met leder voor het sluiten omgeven zijn. Slechts anderhalve hoed steenkolen wordt tot de geheele droogmaking van het dok verstookt. De groote waterketel, waaruit de stoom komt, staat geheel en al in steen bemetseld, en heeft de gedaante, mits den onderoven er bij genomen, van een' bakkers oven, welks inhoud gelijk staat aan 2000 Amsterdammer emmers à 12 mengelen, waarvan 7½ op eene ton gaan. Boven in het gebouw bevinden zich de groote zware balansen, welke van eikenhout gemaakt zijn, zijnde de middelste, met zware ijzeren banden verzekerd, nagenoeg 1 Nederl. el hoog, en half zoo breed. Deze balans, die 2 andere balansen en de as in beweging brengt, moet eene ontzettende kracht uitoefenen; evenwel schijnt er eene kleine misrekening over derzelver rustpunt te hebben plaats gevonden, aangezien het eene einde met 3200 ponden lood verzwaard geworden is. Boven deze 3 gezegde balansen, bevinden zich 2 groote ijzeren schijven van plm. 4½ voet in middellijn, om dewelke ontzaggelijke zware ijzeren kettingen loopen, die aan de twee kleinere balansen verbonden zijn, gaande deze opwaarts, als de zware middelste balans naar beneden gaat. Men berekent de kracht van den stoom tegen die van 63 paardenkrachten. Zie daar, vriend! eene zoo duidelijke als uitvoerige beschrijving dezer geheele machinerie, zoodat ik in geenen deele twijfel, of gij zult, met behulp van Lammert de Goochelaar, in staat zijn, om het in het kleine, met de kracht van den stoom van uwen koffijketel, te kunnen namaken. Behalve het beschrevene, bevindt zich op deze omheinde oppervlakte, die nagenoeg 20 bunders groot zijn zal, een net en smaakvol gebouw, dienende tot woningen van directeuren, officieren, enz. Op het zuideinde van het Nieuwe Diep bevindt zich het Nieuwe Werk, hetwelk het laatste bebouwde gedeelte is. Hetzelve ligt geheel en al, met een' dijk omgeven, op zich zelven, hebbende eene onregelmatig ronde gedaante, welks midden met kleine bevaarbare wateren doorsneden is, en in dezelve een paar eilandjes vormt; het geheel is ongeveer 5 à 6 bunders groot, en bevat vele landsfabrijken. De groote smederij bevindt zich op een dezer eilandjes, onder directie van den mr. smid E.H. Lhoman, met 19 gezellen in dezelve werkende, welke fabrijk naar gezegde nieuwe smederijen van | |||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||
Willemsoord zoude worden overgebragt. Deze vriendelijke Lhoman deed mijn' reisgenoot Douwes en mij het genoegen, van dit Nieuwe Werk met ons rond te wandelen, zijnde er van zijne fabrijk reeds eene menigte ankers naar Willemsoord vervoerd; evenwel lag er nog eene zoogenaamde Kat, (anker met eene hand,) wier grootte mij verbaasde, hebbende het ijzer nagenoeg de dikte van een vierde tons botervat, terwijl de ketting, waaraan deze Kat vastlag, tevens naar evenredigheid ongemeen zwaar was. Hier legt men de boeijen buiten het Nieuwe Diep aan vast, waar aan men de trossen der schepen bij het uithalen uit het Nieuwe Diep vastmaakt. Ook vindt men hier eene kuiperij, een' verwer, schilder, enz. Dit geheele Nieuwe Werk is van water omgeven; aan de westzijde bevindt zich het Nieuwe Kanaal, wordende van de overige zijden door het zeewater bespoeld, behalve de noordzijde en de zuidwestzijde, alwaar het door middel van den zeedijk aan den vasten wal verbonden is; zijnde deze dijk ter wederzijden voor algemeenen toegang gesloten en door schildwachten bewaakt. Aan de noordoostzijde van dit Nieuwe Werk lag in het Nieuwe Diep een oud oorlogschip van linie, Zoutman genaamd, hetwelk, door ouderdom voor de zee onbruikbaar en geheel masteloos zijnde, door ongeveer 70 huisgezinnen bewoond werd. Ook dit schip werd door ons ter loops bezocht, leidende de vrolijke Lhoman ons bij al het werkvolk rond, wier vrouwen en kinderen onzen koddigen gids overal verwelkomden. Een linieschip van 74 stukken bevat voorzeker eene ongemeene ruimte; maar wanneer men 70 huisgezinnen in hetzelve plaatst, kunt gij ligtelijk begrijpen, dat ieder slechts een klein hutje bewonen kan. Ik zoude het getal der aan boord spelende kinderen gerustelijk op meer, dan 200 durven begrooten. Wij bevonden ons juist na het middagmaal van ouden jaarsdag (den 31 December) in deze menagerie van redelijke schepselen, zoodat alle potjes en pannetjes over de baan waren, hebbende de meeste huismoeders het weinigje huisraad onder handen, om hetzelve schoon te maken, hetwelk eene zoo algemeene volheid over den vloer gaf, dat men er bijna in vastliep, als eene hen in het garen. Daarbij ontwaarde men in den langen gang, die tusschendeks voorbij deze armoedige hutten liep, eene zoo onzuivere en ongezonde lucht, dat het hier alles behalve een aangenaam verblijf was: zoodat wij dan ook | |||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||
spoedig besloten, om dezen donkeren gang te verlaten en ons in ruimere lucht te begeven. Wij kwamen dan tegen den avond aan boord van de Abel Tasman terug, alwaar weldra eene algemeene vrolijkheid plaats greep. Men zoude tot na 12 uren bijeen blijven, ten einde niet jaar uit jaar in te slapen,Ga naar eind26 alhoewel onze verrigtingen minder goedkeuring verdienden, dan als wij rustig in de kooi gegaan waren, daar het veelvuldige en overmatige wijn drinken, dat bij zulke partijen niet zelden plaats vindt, voor ziel en ligchaam, naam en beurs hoogstens nadeelig zijn; - dan de verveling bragt er het hare aan toe. - Behalve wij, schenen er zich hier meer te vervelen; want Woensdag, den 5 Januarij 1825, zagen wij een' deserteur straffen, dien men aan boord van de Zeeland van de ra vallen liet. Verbeeldt u, vriend! iemand in dit jaarsaizoen, met beide beenen over een stuk hout gebonden, tusschen de 60 en 70 voeten hoog van de groote ra te laten glijden - hoe schrikbarend moet zulk eene onderdompeling niet zijn! - en hoe ook om genade gebeden, komt hier het water niet alleen aan, maar wel degelijk over de lippen. De arme matroos werd nu, ofschoon geheel van zich zelven en van alles bewusteloos zijnde, op het dek des schips terug gehaald, en nu bond men hem op een stuk geschut vast, en deed hem door twee kwartiermeesters met een geducht pak slagen in het leven terug roepen, en de broek weer droog maken; - van welke droogmaking zijne plunje meer leed, dan van de voorafgaande wasch. Tegen den middag van den 5 Januarij liep de wind zoo hoog, dat onze kapitein besloot, om het Nieuwe Diep te verlaten en op Texels reede te ankeren. Dit geschiedde, alhoewel niet zonder haverij. - Vrijdag begaf ik mij voor de laatstemaal aan wal, om van eenige kennissen afscheid te nemen, waaronder zich ook bevond zeker Groninger heer W.A. Piccardt, hebbende van 1814-1819 als ontvanger der convooijen en licenten te Niezijl, kanton Zuidhorn, gewoond, zijnde nu hier als visiteur bij het in- en uitklaren der schepen geplaatst. Men vindt hier ook aan de Helder de nakomelingen van de aloude en beroemde van Bredero's, die van het bewasschen der schepelingen en van ander gering handwerk leven. Ook dezen hebben dus de spreuk van Hendrik van Bredero: ‘het kan verkeeren,’ bevestigd. - Wij liggen hier op Texels reede voor 2 ankers vertuid, dat is: het eene anker is vooruit en het andere is een weinig achter- | |||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||
waarts gebragt, waardoor men over geen van beide ankers heendrijven kan, en men dus geene zorg voor onklaar anker behoeft te hebben, wijl dat anders door het omzwaaijen van het schip, wanneer men gevaar loopt, dat het kabel- of ankertouw achter de bovenhand van het anker vastsleept, ligtelijk geschieden kan. Heden morgen, den 9 Januarij, ligtten wij ons anker en loodsten buiten gaats. Van de Kaap hoop ik u nader te schrijven. - Vaarwel! - thans is het: ‘Wij zijn eenmaal in het schuitje,
En het noodlot voert ons meê.’ enz.
|
|