De negerslaven in de kolonie Suriname
(1842)–Marten Douwes Teenstra– AuteursrechtvrijV.
| |
[pagina 101]
| |
is het een gruwelijk onregt, dat de sterkere op den zwakkeren mensch uitoefent en zoo geheel tegen het natuurregt, de menschheid en den geest van het welbegrepen Christendom aandruischt. Duizend jaren onregt kan geen oogenblik regt zijn en er door geene tien duizend stemmen toe gebragt worden. Het zijn alleen de stemmen van heerschzuchtige woekeraars, die uit een verkeerd begrepen eigenbelang en geldzucht dezen dwang en willekeurigen handel zoeken te verdedigen, en, ofschoon zij, met den Bijbel in de handGa naar voetnoot(*), hunne regten zoeken te handhaven, voeren zij oorlog tegen de rede en het gezond, verstand. Al beroepen zij zich nog zoo op overoude en gewettigde gewoonten, de slavenhandel en de slavernij zijn in den hoogsten graad te verfoeijen. Napoleon was de eerste, die den slavenhandel in de Fransche kolonien heeft afgeschaft: ‘Hetgeen Lodewijk de XVIII niet kon of niet wilde bereiken, dat voerde eene meer krachtige hand uit in dezen tot een werktuig des vredes bestemd. Buonaparte had op Elba een waakzaam oog op alles, wat in Frankrijk voorviel, gehouden, en naauwelijks was hij weder in het bezit van zijne magt gesteld; toen hij eene geheele en onmiddellijke afschaffing van den slavenhandel decreteerde. Dit besluit kon bij de anook voor het regt van den slavenhandel mogen pleiten, | |
[pagina 102]
| |
dermalige herstelling der Bourbons niet wel worden ingetrokkenGa naar voetnoot(*).’ Wij zeggen met O'Connell, den vrijheidpredikenden Ier, een voorstander der echte whigpartij, in zijne aanspraak van den 30sten Augustus 1841, bij gelegenheid der bijeenkomst van zijne aanhangers en het optreden van het nieuwe Tory - ministerie: ‘De burgerlijke en godsdienstige vrijheid, zie daar de eenige voorwaarde tot 's menschen geluk, de kleur van den mensch, de klei, van welke hij gekneed is, doen er weinig toe. Verbrand door de zon van de verzengde luchtstreek, of gebleekt door de lucht van het Noorden, het is en blijft steeds een mensch en het is zijne vrijheid, die ik begeer.’ In de middeneeuwen vond men in Europa onder deze en gene despotische regeringen, zoo als nog heden in Rusland lijfeigenen of grondvaste inwoners (glebae adscripti), welke ongelukkigen te gelijk met den grond, waartoe zij behoorden, verkocht werden: dit nu geschiedt ook nog heden bij het verkoopen van eene plantaadje in Suriname, welke plantaadjen naar het getal koppen, daarop aanwezig, gewaardeerd worden; doch, wat erger is, bij het opbreken van eene plantaadje worden de slaven bij menschlievende planters familieswijze verkocht, doch anderen, die slechts geldelijk voordeel beoogen, verkoopen man en vrouw, | |
[pagina 103]
| |
als ook de kinderen, ieder afzonderlijk, zoo dat allen stukswijze verkocht worden: de ééne blijft hier, de andere daar, zonder dat de vader noch de moeder hunne kinderen ooit weder te zien krijgen. Niet alleen broeders en zusters, maar zelfs hen, die door de teederste en heiligste banden verbonden zijn, worden geheel willekeurig voor altoos gescheiden en onder de opbieders verdeeld, even als het vee op eenen boeren boeldag hier te lande. De gewezene Minister van Kolonien, Joh. van den Bosch, zegt, ten opzigte van het inruilen en overvoeren der Negers: ‘Zoo deed de wreedheid en de hebzucht van den Enropeër op nieuw den afschuwelijksten handel in menschen ontstaan, die door de godsdienst, welke hij beleidt, met zoo veel kracht bestreden wordt. Ook dit menschenras, uit Afrika aangevoerd, hoewel in een gelijk klimaat geboren en door de natuur met een sterk ligchaam toegerust, kon de gierigheid zijns meesters niet verzadigen, dan door eenen arbeid boven hunne krachten, en waaronder ook zij in menigte bezwijken moesten. Ieder jaar vorderde een nieuwen toevoer van 70,000 dier ongelukkigen, daar het getal der overledenen in Amerika dat der geborenen bij dit volk doorgaans van 3 tot 5 ten honderd overtrof.’ ‘Zoo vele slagtoffers bragten de Europeërs jaar op jaar aan de weelde, en dermate had eene gewoonte van ettelijke eeuwen hun gevoel voor regt en menschelijkheid verstompt, dat in deze meer verlichte | |
[pagina 104]
| |
tijden, alleen na eene hevige en langdurige worsteling, de rede op gewoonte en eigenbaat heeft kunnen zegepralen, en onherroepelijk eenen handel heeft doen afschaffen, die der menschheid tot de grootste oneer verstrekteGa naar voetnoot(*).’ Intusschen heeft de rede en het gevoel voor regt en menschelijkheid de slavernij in onze Westindische bezittingen nog niet kunnen afschaffen, zoo dat het schijnt, of het door diens oudheid eenigermate gewettigd is en het gevoel van medelijden verdoofd te hebben; al ware eene kolonisatie van Europesche huisgezinnen ook uitvoerbaar, en al konden deze de suiker en de koffij ook goedkooper leveren dan de slaven, een vrijwillige landbouw en de bevordering van nijverheid zoude men in Suriname hoogstens afkeuren; men wil liever dwingen en op de weggeloopene slaven jagt maken, al zoude men er ook de geheele productie bij verspelen door de zware kosten van soldaten, defensie, enz. De zweep moet men hooren klappen en de suiker en koffij moet door heet bloed en zuur zweet gehaald en gekweekt worden, om er geur en kleur aan te geven; men moet die zwarte honden, dat Negervee, met stokken en spaansche bokken ranselen, dat ze weten door Blanken geregeerd te worden: ‘trommel die zwarte huid maar door! gij slaat op geen menschenvleesch, het is je moêr niet!’ is de aanmoedigende uitroep. De meer liberale kolonisten zeggen: ‘Hoe het zijn | |
[pagina 105]
| |
moge, een van twee wegen heeft men in te slaan, dat is: het doen voortduren of het doen ophouden der slavernij; doch, zal ze blijven bestaan, dan wordt er eene strenge discipline vereischt en de Negers moeten aan gestrenge wetten en zware straffen onderworpen blijven. Zoo min als men Janmaat aan boord van een oorlogschip zonder het end in bedwang kan houden, kan men de slaven zonder zweep en tamerinden stokken regeren, en om slavernij met godsdienst en menschelijkheid te vereenigen zijn van die verwijfde theorien, die bij eenen ongevoeligen hardhoorenden Neger volstrekt niet in praktijk te brengen zijn, en zoo dit al gelukte, zoude men hierdoor de kaars in het buskruid zetten, met de Negers rijp te maken voor een' opstand, zoo dat alle Blanken in de Kolonie gevaar zouden loopen van door hen te worden vermoord. Herinnert u slechts de verschrikkelijke gebeurtenissen op St. Domingo (Haïti), hoe de Negers aldaar, ten gevolge der revolutiekreten: égalité et liberté, in opstand gekomen en gemoord hebben. Zoo gevaarlijk en onberedeneerd als het nu is,’ vervolgen zij, ‘om een jong ingespannen paard, vóór dat men het uitspant en van het rijtuig losmaakt, van den toom te ontdoen, zoo dwaas en te gelijk gevaarlijk zoude het zijn, om het gezag der Blanken op de Negerslaven, zoo lang deze laatsten nog werkelijk slaaf zijn, te verzwakken, door hen te beschaven en in de Christelijke godsdienst te onderwijzen, door welk laatste de methodisten op de Antillische eilanden zulk eenen verkeerden geest onder | |
[pagina 106]
| |
de slaven brengen, als vermeenende, dat de leer van het Christendom met die der slavernij in strijd is, en zij dus, zullen zij Christenen worden, moeten ophouden slaaf te zijn.’ ‘De slaaf moet (hoe hard deze staatkundige waarheid ook zijn moge) dom blijven en kort in den teugel worden gehouden en als een redeloos dier met weinig behoeften leven, en geheel machinaal, gelijk een molenpaard, werken; want de ontwikkeling van zijn verstand en rede zoude hem onwillig en ongehoorzaam maken, even eens als redenrijkers en wijsgeeren onder de soldaten en de matrozen.’ Is de stelling waarheid, dat de eene mensch voor geld het regt van eigendom op zijn evenmensch kan koopen - is de handel in menschen binnen de Kolonien wettig en geoorloofd, dan ook is het waarheid, wat de Engelsche Minister Lord Canning, ten aanhoore van geheel het Britsche Parlement, aanvoerde, namelijk: ‘dat des planters eigendommen, ten opzigte der slaven, zoo heilig, zoo onschendbaar zijn, als eenig eigendom in Europa zijn kan. Eigendom bevat onder meerdere het regt, om zich van de zaak te bedienen, tot zoodanig tamelijk gebruik als men goed vindt.’ Zoo redeneren de gematigde eigenaren van slaven, maar of eene dusdanige eigendom, naar de regten van den mensch, nu wel regt is, dat geven wij den lezer in bedenking; terwijl het betamelijk gebruik der slaven ook aan verschillende beoordeelingen onderworpen is; doch ik ontveins het niet! maar houde het eigendom en gebruik | |
[pagina 107]
| |
beide voor onregt, hard en barbaars! - Met welk eene willekeur koopt en verkoopt men ouders en kinderen, man of vrouw, ieder afzonderlijk, en voert dezelve waar men goed vindt, zoo dat zij elkander dikwerf nimmer weder te zien krijgen. De Blanke oefent eene willekeurige magt over hen uit, bij sommigen lijden zij groot gebrek, krijgen schraal voedsel, geene uitdeeling, en bij zwaar werk veel slaag. Een boer, die bij hooge graanprijzen zijne magere, afgesloofde ploegpaarden het noodige voedsel onthoudt, is een verachtelijk wezen; doch men vindt in Suriname blanke Christenen, neen! afschuwelijke monsters op Gods aarde, die de slaven het noodige voedsel onthouden, en hen, ziek zijnde, onverzorgd laten. Het zijn der menschheid onteerende Blanken, die ik tot in het diepste mijns harten verfoei, even eens als iemand, die een hond aan den ketting legt en een vogel in eene kooi zet, en, na dezelve van hunne vrijheid beroofd te hebben, verhongeren laat. Maar, zult gij zeggen, mogen de mishandelde slaven dan niet klagen? Ja of neen! zoo als gij wilt. Volgens de wet, nog heden in de kolonie Suriname in werking, kunnen de slaven alle veertien dagen eene mandvol tayerwortelen en twee bossen banannen vorderen, bij gebreke van welke zij hunnen meester bij den Politiebeambte kunnen aanklagen; dan deze wet is slechts pro forma, wijl de vrijheid om te klagen nimmer aan den slaaf toegestaan wordt, als wordende, indien hij weggaat om te klagen, dadelijk, zonder verhoor, opgepakt en naar het binnenfort getransporteerd, alwaar men zijne klagten (uit een | |
[pagina 108]
| |
staatkundig oogpunt, om er de vrees onder te houden) met een' spaanschenbok beantwoordt, waarvan men in Januarij 1829 op de plantaadje Arendrust nog een sterk voorbeeld gehad heeft; zoodat het eigenlijk gezegd nonsens is, wanneer de Eigenaren en Administrateuren in de kolonie Suriname, in een request van C.L. Weissenbruch, c.s., in 1830 aan Z.M. den Koning der Nederlanden ingediend, durven zeggen: ‘Dat in geen deel der Westindiën, ja zelfs bij de elders reeds ingevoerde, en daar misschien ook vereischt geweest zijnde verbetering der slavenbehandeling, evenwel nergens nog de Negers beter behandeld worden en milder verzorgd dan in Suriname.’ ‘Het heilzame der in de Kolonie bestaande slavenreglementen enz.’ Wat heil toch kunnen reglementen aanbrengen, zoo daar geen executie aan gegeven wordt? en waarlijk de slaven worden, indien zij zich verstouten, om als zoogenaamde pupillen te komen klagen, al heel lief door hunne voogden behandeld. - Dan hiervan straks nader. |
|