over eenen onuitputbaren grond allerhande wild, terwijl de boomkruinen, met prachtig groen getooid, even als de oppervlakte der rivier, eene groote verscheidenheid van vogels oplevert. De teelt van hoenders en ander pluimgedierte is er ongemeen gemakkelijk, zoo ook van varkens, runderen en schapen; men behoeft tegen geen' winter voor hooi, haver en stroo te zorgen, het vee loopt altoos in het gras; men poot en delft het geheele jaar aardappelen en wortelvruchten; men heeft ze altoos nieuw en frisch uit den grond. Eene hut of keet van palisaden, met pina (palmbladen) gedekt, verstrekt den mensch tot eene voldoende woning, in welke men hier vreedzaam en onbezorgd leven kan; kent hij het genot der groote wereld niet, hij kent er ook geene lasten en onaangenaamheden van, maar leeft hier als eigen heer en meester op een hoogen, droogen zandheuvel, onder het lommer van palmietpalmen, aan een helder, stroomend beekje, van jagt en visscherij; en wil hij grootere woning, nergens vindt men beter en overvloediger timmer- en brandhout dan hier: het is de overvloed bij een warm klimaat, die de mensch hier onder een' helderblaauwen hemel lui en onverschillig maakt. - Maar ach! waartoe dat alles zoo schoon en naar waarheid geschilderd? De mensch toch wil niet alleen zijn, om als eene spin zijn prooi te bemagtigen. - Wel nu! dat men dan in eene kleine maatschappij derwaarts verhuize en zich aan eene der gezegde rivieren nederzette; op een papaja of mattje, op drooge bladeren uitgespreid, is, onder het geruisch der bladeren, de heerlijkste slaapplaats; vreedzamer land