Haerlemsche Winter-Bloempjes Op-geoffert Aen de Vreugd-lievende Nymphjes, Gepluct uyt 'et Breyn van verscheyden Rijmers
(1647)–Anthony Jansen, B. Targier– AuteursrechtvrijDen tweeden druck, vermeerdert met verscheyden wel-rieckende Lente-Bloempjes
[pagina 205]
| |
Stem: Doen ick u eerstmael plach te minnen.
WAnneer de Heeren Musicanten,
Met vreugden zijn by een vergaert,
Wie sagh oyt sulcke brave quanten?
Soo vrolijck en soo soet van aert,
Die haer soo wel // met sangh en spel
Vermaken, 't zy by bier, of wijn,
Wie souw niet garen by de borsten zijn?
2 Een yder toont een vriend'lijck wesen,
Men sieter niet dan vrolijckheydt:
Al waermen sieck, men souw ghenesen,
Door sulck een groote soetigheydt,
Van snaer en fluyt // wiens soet gheluyt,
| |
[pagina 206]
| |
Verjaghen doet droefheydt en pijn,
Wie souw niet garen by de Borsten zijn?
3 Wanneer die soete stemmen klincken,
Met d'instrumenten te ghelijck:
Men kan geen aertsche vreught bedincken,
By sulcke Hemelsche Musijck:
Al watmen hoort // is soet accoort,
Bedroefder zielen medecijn.
Wie souw niet garen by de Borsten zijn?
4 Wie souw die vreught niet garen hooren,
Die soo des menschen hert verheught,
Die so vermaeck'lijck klinckt in d'ooren,
Ten naesten by de Hemels vreught?
Elck heeft sijn sin // maer niet te min,
Dit spreeckwoordt blijft altijdt by mijn,
Wie souw niet garen by de Borsten zijn?
5 Vaert wel ghy uytgelesen Heeren,
Appollos kinderen soet geslacht,
Die staegh de Musijck houdt in eeren,
Die alle truerigheyt veracht,
| |
[pagina 207]
| |
Laet ons in vreught // en ware deught,
Vermijden alle boosen schijn,
Op dat wy eeuwigh mogen vrolijck zijn.
|
|