Haerlemsche Winter-Bloempjes Op-geoffert Aen de Vreugd-lievende Nymphjes, Gepluct uyt 'et Breyn van verscheyden Rijmers(1647)–Anthony Jansen, B. Targier– AuteursrechtvrijDen tweeden druck, vermeerdert met verscheyden wel-rieckende Lente-Bloempjes Vorige Volgende [pagina 153] [p. 153] Juffrouw N. N. Schoonheyts kracht. ALs ick u heldre schoonheydt sagh, En Ooghjes die als Starren bloncken: Soo lach mijn trotse moet gesoncken, Ghelijck Morpheus voor den dagh. 2 Verdwijnt, so was ick oock verdweenen, In u weergadinghloose glans, Die soo uytmuntent is althans; Jae al mijn hoop die stoof daer heenen. 3 'k En dorst mijn oogh niet langer slaen Op soo een schoone jonghe Vrouwe: Dies hielt ick op van u t'aenschouwe, Want 'k dacht u schoonheydt mocht my schaen. 4 Oock kon 't vernuft niet wel bedencken, Dat soo een Hemelsche Goddin Haer heusheydt sou (en Trouwe Min) Aen soo een aertsche Schepsel schencken. 5 Dit vloogh geduerigh om mijn hooft: [pagina 154] [p. 154] Ghy sult geen hulpe by haer vijnen, Maer in u heete brant verdwijnen; Of 't vuur dat dient by tijdts ghedooft. 6 Dit dee de bracke tranen vloeyen Vyt mijn benouwde bange Borst: Soo dat ick niet meer opsien dorst, Maer gingh mijn gangen elders spoeyen. Springht niet,, of dwinght yet. Vorige Volgende