Haerlemsche Winter-Bloempjes Op-geoffert Aen de Vreugd-lievende Nymphjes, Gepluct uyt 'et Breyn van verscheyden Rijmers
(1647)–Anthony Jansen, B. Targier– AuteursrechtvrijDen tweeden druck, vermeerdert met verscheyden wel-rieckende Lente-Bloempjes
Toon: Serbande. Of: Nu sich ondanckbaer, &c.
LIefste Adony, mijn Zieltje, mijn leven,
Sterfje, elaes! voor mijn oogen de doot?
Sultge u nu tot 'et reysen begeven,
In Charons ouden versletenen Boot?
O! Helsche dry Goddinnen wreedt en straf,
Waerom snijdt ghy mijn Lief 'et leven af;
Agh! waerom hebje nu mijn lust en vreught
Ghenomen, in sen allersoetste jeught?
| |
[pagina 45]
| |
2 Agh! Agh! Cupido beschouw hier u moeder,
Sie eens 'er treurigh en droevigh ghelaet:
Isse niet altijdt gheweest u behoeder?
Waerom beloontje haer nu met een quaet,
Een quaedt, een schellem-stuck, een groot verdriet?
Dat is, dat ghyme nu soo deerlijck schiet,
Daer, die mijn Minnen sou verslaghen leydt.
Agh! wat een druck, elaes! is my bereydt.
3 Adony, soetert, hoe ligghen u wanghen
Noch maer besturven ghelijck een blom?
Daer ick wel eertijdts nae plagh te verlanghen,
En altijdt waren my soo wellekom;
Ay! glinst'rent licht. Ha! soete lieve mondt,
Ghy hebt mijn Zieltje innerlijck ghewondt:
Ghy hebt mijn minnent hart tot u bekoort,
En nu ick lieven sou leght ghy vermoort.
4 Mocht ick Adony nu heden oock sterven,
En met u reysen de sellefde baen:
Dan soud' we te samen de soetigheydt erven,
Die op die wegen in swanghe sal gaen.
| |
[pagina 46]
| |
Agh! moght mijn Zieltje nu in uwe schoot
Beproeven oock met u de felle doodt,
Soo waer ick oock met eenen uytte pijn,
Daer ick Elaes! nu eeuwigh in moet zijn.
Wie dat verloren heeft sijn hoop', sijn soet vertrouwen,
Sijn stut en fondament. sijn grondt om op te bouwen,
Een altaer van de Min, een Lust en vreughden-rijck:
Al zijn sen klachten groot, hy heeft geen ongelijck.
A. J. Liever. |
|