IX Swellengrebel aan W.C. Boers,
Schoonoord okt./nov. 1779Ga naar voetnoot1.
(Situatie en maatreels in verband met oorlogsdreiging)
Geduurende den gehelen somer heb ik staat gemaakt op een visite van UWelEd.Neef den Heer eersten Advocaat,Ga naar voetnoot2. dog ongelukkig is daar in telkens verhindering gekomen, en hebben wij elkaar over de Caab niet eer konnen onderhouden dan nu onlangs bij het begin der Vergadering van 17, wanneer de Hr. V.d. Oudermeulen mij versogt om eens te Amsterdam te komen, om naar te gaan, van welken aard de beswaren en klagten waren, die eenige afgesondenen van de Caab voornemens waren in te leveren. Dewijl Mijn Heer Uw Neef gedeclareert had gaarne eenige gelegenheid, die sig mogt opdoen, te willen arripiëren om iets tot meerdere welvaart voor de Caab te helpen uitwerken, dagten wij dat men er dese toe sou konnen doen dienen, met die Caabsche lieden, die zig tog bij de Compagnie wilden addresseren, te permoveren, dat sij alle beswaren over particuliere gevallen, dewijl die niet dan meerdere verwijdering kon uitwerken, souden ter zijde stellen, en liever hun aansoek laten rouleren over een generaal redres in den quijnenden toestand der Colonie, waar toe men hen de ingredienten wel sou hebben konnen suppediteren. Ik heb den Heer Advoc. ons idée gecommuniceert, dog schoon sijn Ed. het selve goedkeurde, had ik het ongeluk dat onse begrippen nopens het geen vereischt werd tot de Vrijheid in den Burgerstaat, sonder welke ik niet begrijpe,Ga naar voetnoot3. dat eenig land gelukkig kan sijn, soo seer verschilden, dan ik geen grond had, waarop ik die Lieden van hun voornemen kon detourneren. Uw Neef had mij eenen Advokaat Calkoen opgegeven, dien ik hen ook heb voorgesteld, dog sij, vermits hij aan hen gandsch onbekend was, niet wilden gebruiken; ik heb hen dan op eenen anderen man gewesen, van wiens moderaatheid ik seer veel goeds hoorde, en dien sij reeds kenden, en voorts aangeraden alle decensie, die sij hunner regering schuldig waren, sorgvuldig in agt te nemen. Het doed mij
leed, dat dese saak soo
een swaai genomen heeft, want ik begrijpe, dat het eclateren van klagten aan ene regering nooit aangenaam kan sijn, en het gemeene welsijn er selden door bevorderd word; ik dagt daarom dat de