Briefwisseling oor Kaapse sake 1778-1792
(1982)–Hendrik Swellengrebel jr.– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
IV J.A. Baron van Plettenberg aan Swellengrebel,
| |
[pagina 62]
| |
wanneer het er op aanquam, had hij de Jonge verstoken, en maakte hondert uijtvlugten, onder protestatie dat het niet uijt mistrouwen voortquam, dog men kon wel sien, dat in deesen niet opregt te werk ging. Van daar ben ik de ordinaire weg gegaan tot digt aan het eijnde der Lange Cloof, als wanneer de soo genaamde Duijvels-Kop ben overgestooken, ten eijnde in het Outeniquas Land te geraken en de Baaij, die aldaar gevonden werd, te besigtigen, soo als ook werkelijk hebbe gedaan, bij welke geleegentheijd aan denselven de Naam van Pletten-Bergs-Baaij hebbe gegeeven, dewijl tot dusverre geene benaming hadde gehat.Ga naar voetnoot6. En het was in dat Land op de Nieuwe post, dat UwelEd.Gestr. aanschrijvens van 28en April Anno passatoGa naar voetnoot7. ontfing, uijt welk met groot genoegen vernam, dat UwelEd.Gestr. deezer gewesten en derselver Inwoonders nog gedagtig was van daar mijne reijs vervorderende ben ik juijst na 12 weeken afweesens weder binnen de Muuren van Ons Casteel gearriveerd, en hebbe alles in een goede ordre gevonden, soo dat UwelEd.Gestr. ligt sal kunnen nagaan, dat ik vervaarlijke groote dagreijsens hebbe genomen, dewijl alles hebbe opgenomen, dat eenigsins nodig was, en mij op verscheijdene plaatsen nog Een à Twee dagen hebbe opgehouden. Ik ben seer verblijd, dat ik selfs inspectie genomen hebbe, waar door eene Kundigheijd in Land en Volk verkreegen hebbe die door geene mondelinge raporten hadde kunnen erlangen, en moet voor het overige erkennen ten uijtersten voldaan te sijnGa naar voetnoot8. van onse Inwoonders Mijwaarts, alleen maar wenschende dat de algemeene Menschen Liefde wat meer onder deselve plaatse hadde, als wanneer die Luij een gelukkig Leeven souden kunnen leijden. [Hy bedank Swellengrebel vir inligting wat hy van hom ontvang het oor die situasie in Nederland en vir hulp aan 'n familielid.] De Heer De Wet die een mijner Reijsgenoten geweest is, tot Landdrost van Stellenbosch sijnde aangesteld, sal mede gebruijk kunnen maken van sijne verkreegene Land- ende Menschen-Kunde, houdende ik mij verseekerd, dat ik door die aanstelling veele menschen plaisier hebbe gedaan, om reedenen die UwelEd.Gestr. niet onbekend sullen sijn. [Verder gaan dit oor die situasie in Asië en Noord-Amerika.] |
|