Innerlycke ziel-tochten op 't H. Avontmaal en andere voorvallende gelegentheden
(1673)–Hieronymus Sweerts– Auteursrechtvrij
[pagina 168]
| |
Toon: Courante la bare.
VOlmaekte Heylant, groote Helt,
Gy die in t' sidd'ren, tranen en gebeden,
Alleen de wijnpers hebt getreden,
Op Golgotha, dat bloedig oorlogs-velt;
Ay gun mijn ziele dit geschenk,
Dat ik uw lijden t' elckens overdenk:
Op dat ik u in dit elendig leven,
Met hert en mont, Mach eere geven,
En vermy de zond'.
| |
[pagina 169]
| |
2.
Ik zie, o Schepper van het licht,
Dat gy voor drie van uwer Jong'ren oogen
Tot angst en droefheyt wort bewogen,
En werpt u zelf op 't heylig aangezicht;
Wat helsche pijn doorsnijdt uw hert,
Dat gy dus angstig en zo beevend wert?
Gy zijt de Leeu uyt Juda's stam gesproten,
En legt gy, Heer,
Met angst omgoten,
Als een worm ter neer?
3.
Gy zijt bedroeft tot in der doot;
Gy klaagt uw Jong'ren, maar 't en kan niet baten;
Het schijnt dat Godt u heeft verlaten,
Hoewel uw angst onlijdelijk vergroot.
Gy valt uw Vader wel te voet,
En sweet door angst zeer groote dropp'len bloet;
Doch Hy, die is 't oneyndig mededogen,
Verbergt sijn hert,
En sluyt sijn' oogen
Voor uw bitt're smert.
4.
O Vader zou 't niet mooglijk zijn
Dees beecker van uw lieven Zoon te keeren?
Of wilt gy hem tot gruys verteeren,
En gantsch verdrencken in uw toorne-wijn?
Aanschouwt mêdogend sijn verdriet;
Doch hoort, hy bidt, Dat uwen will' geschiet:
Kan 't dan bestaan met uw gerechtigheden,
Verdunt sijn smert,
En toont hem heden
't Vaderlijcke hert.
| |
[pagina 170]
| |
5.
O lieve Jesus hoe zal 't gaan?
Deez' last en kondt gy langer niet verdragen:
Schoon d' Engel u komt onderschragen,
Het pak, helaas, blijft op uw hals gelaan.
O hellen-angst! O ziele-pijn!
Hoe kan het licht hier van aanschouwer zijn?
De goetheyt zelf die lijdt hier al het quade
Die noit misdeed,
Draagt ongenade,
En het hoogste leet.
6.
Geen wonder dat gy Jesu klaagt,
Uw schouders tortsen al des werelts zonden;
De vloek des wets, te swaar bevonden,
Die is 't, o Lam, die gy alleenig draagt.
Gy kantt' u tegen 't helsche rot,
En voert den strijdt met een vergrimden Godt;
Gy treedt de Doot, die bitt're Vorst, met voeten;
En Godes eysch
Die wilt gy boeten,
Met den diersten prijs.
7.
Wel hoe, mijn ziele, sweet gy niet?
Laat gy op d' aard geen bloed'ge tranen vallen,
Als gy de grootste Heer van allen
Om uwent wil dus angstig lijden ziet?
Gedenkt, als gy sijn klachten hoort,
Dat gy hem dus de ziele hebt doorboort.
Doch dat hy 't al uyt liefde heeft verdragen,
Dat gy zoudt zijn
Godts welbehagen,
En bevrijdt van pijn.
| |
[pagina 171]
| |
8.
O stoute zondaars, wie gy zijt,
Die t' elckens noch uw booze lust wilt boeten,
Kom hier, en ziet eens Jesus wroeten,
En wat hy al om 's werelts zonden lijdt.
Laat noch het quade; doet het goet:
Valt dezen Jesus om gena te voet:
Gewis sijn lijden zal uw ziel bevrijden:
Maar wie het laat,
Zal hy kastijden
Met sijn eeuw'gen haat.
9.
Doch u, o Jesus, dankt mijn hert,
Dat gy voor my zo bloedig hebt gebeden,
En in den Hof den strijdt volstreden,
Die my bevrijdt van d' eyndelooze smert.
Geef dat altijt uw angst en pijn
Mijn ziel tot boet' en ware troost mach zijn,
En hier door leer de zonden te vermijden,
Ja die niet doe
Voor dat ik strijde
Tot den bloede toe.
10.
Dan weet ik, vriendelijcke Godt,
Dat ik noch hel, noch duyvel heb te vreezen,
Maar dat ik u zal eygen wezen,
En erven 't allerhoogste zielen-lot.
Wel, lieve Jesu, sta my by,
Dat ik alhier in 't hof van Eden scry,
Op dat ik namaals uit uw heylge mont mach horen;
Ontfangt den prijs
U toe-beschoren
In Godts Paradijs.
|
|