Innerlycke ziel-tochten op 't H. Avontmaal en andere voorvallende gelegentheden
(1673)–Hieronymus Sweerts– Auteursrechtvrij
[pagina 162]
| |
Toon: Phoebus is lang over zee.
OP, o mensch, omhels de deugt,
Treedt de werelt onder voeten,
Maak u zelf in Godt verheugt,
Zo zal u sijn heyl ontmoeten:
Maar al wie de deugt verlaat,
En het padt des werelts gaat,
Die wordt van Hem gehaat.
| |
[pagina 163]
| |
2.
Wie den Heere vreest en dient,
Hoeft noch hel noch doot te schromen:
Want hy heeft die Vorst te vrient,
Die den Satan kon betomen.
Ja de gantsche Engle-rey
Nemen hem in haar geley,
En staan hem dienstig by.
3.
Al wat oyt den Schepper schiep,
Is tot nut van die hem vreezen;
't Zy het schuylt in 't grondloos diep,
Of in lucht of aard' mach wezen.
Vyer noch staal en heeft geen kracht;
Geen Tiran, hoe groot van macht,
Vernielt sijn lief geslacht.
4.
Hy stopt zelf de muylen toe
Van verwoede leeuw' en beeren.
't Geen' aan and'ren strekt een roe,
Zal nochtans sijn' schaar niet deeren.
Blixem, donder, hagel, wint,
Die sijn boden zijn geswint,
Verschonen die Hy mint.
5.
Welgeluckig zijn die geen
Die hier dus met Godt verkeeren;
Sy zijn Vorsten, en met een,
Priesters van den Heer der Heeren:
Die in 's hemels ruyme woon,
Zullen zitten op den throon,
Met Jesus Davids Zoon.
| |
[pagina 164]
| |
6.
Hier zal Jesus ten Gericht
Twaallef oude Stammen tellen,
En voor iders aangezicht,
Door haar mont, het oordeel vellen.
O hoe zalig zijnz' al t'saam
Die de Heere maakt bequaam,
Tot zulk een erfgenaam!
7.
Geef, o Jesu, dat ik hier
My, gelijk uw kint, mach dragen:
Dat ik onder uw banier
Strijde naar uw welbehagen;
Op dat ik mach zijn uw Bruyt,
Als gy hier mijn oogen sluyt,
En blaast mijn leven uyt.
|
|