Innerlycke ziel-tochten op 't H. Avontmaal en andere voorvallende gelegentheden
(1673)–Hieronymus Sweerts– Auteursrechtvrij
[pagina 148]
| |
Toon: Psalm 66. Zingt den Heer in den gantschen lande. Volgens deze muziek-noten. Of: Neraea schoonst' van uw geburen.
AL we'er is 't oude Jaar verloopen,
Die allerkostelijkste tijt,
Die nimmer weder is te hopen,
En als een schim daar henen glijt.
Wy menschen zijn zeer snel gekomen
Een jaar te nader aan onz graf;
Maar 't wort van niemant waar genomen
Hoewel hy klimmende gaat af.
| |
[pagina 149]
| |
Hoe meenig zijn voor onze oogen
In 't Oude jaar gevelt ter ne'er,
En 't nare padt des doots getogen,
Maar niemant strekt het tot een leer.
Het Nieuw' is naauliks aangevangen,
Of elk doorblaart sijn reecken-boek,
Dit uytgegeven, Dat onfangen:
Deze' man is schuldig, maar is t' soek.
En niemant brengt in sijn gedachten
Dat Godt dit ziet, en ook wel zeyt:
"Hoe lang zal ik betaling wachten,
"Voor 't goed' aan u te kost geleyt?
"Hebb' ik u niet uw gantsche leven
"Bezorgt in kleeding, spijz' en drank?
"Hebb' ik u 't alles niet gegeven?
"En zeg eens, mensch, waar is mijn dank?
"Zeg, hebt gy 't niet van my genoten,
"Wat gy bezit, of wat gy ziet?
"En schoon my 't borgen heeft verdroten,
"Nochtans gy, mensch, betaalt my niet.
Gewis wy heffen onze zinnen
Noit eens zo hoog uyt 's werelts asch,
Dat ons dit reeck'nen komt te binnen;
Maar leven of 't voor eeuwig was.
Nochtans, o groote Godt, wy weten
Dat dus den mensch niet kan bestaan,
Als wy den Gever zo vergeten,
Gelijk tot noch tot is gedaan.
| |
[pagina 150]
| |
Wy schamen ons, barmhertig Heere,
Dat dus onz' Jaren zijn vergaan;
En durven nauliks iets begeeren,
Dewijl wy reets zo schuldig staan.
Den inhoudt onzer herte-boecken
Is u alleen oprecht bekent;
Dies zo gy wilt betaling zoecken,
Onz' boedels die zijn insolvent.
Dies neem de pen van uw genade,
En doptze eens in Jesus bloet,
En strijktze door onz' debet-bladen,
Zo zijn onz' schulden t' saam geboet.
Ay Vader wilt uw kind'ren geven
Dit groot geschenk ten Nieuwe-jaar;
Wy zullen als vernieuwde leven,
En wy beloven 't allegaar.
|
|