Innerlycke ziel-tochten op 't H. Avontmaal en andere voorvallende gelegentheden
(1673)–Hieronymus Sweerts– Auteursrechtvrij
[pagina 143]
| |
Toon: t' Sa trompen en trompetten &c.
MYn ziele moet u loven,
Zo dik deez' dag verjaart,
Dat gy, ô Godt, van boven
Verkeeren komt op d' aard,
En wort een menschen-kint,
Dat m' in de luyren wind;
Om te geven
't Eeuwig leven
Die gy mint.
| |
[pagina 144]
| |
2.
Aanbiddelijcke Heere,
Vol glants en majesteyt,
Die duyzent Eng'len eeren,
Als Godt van eeuwigheyt;
Hoe kunt g' uw 's Vaders troon,
Zo heylig en zo schoon,
Dus verliezen,
Om te kiezen
D' Aardsche woon?
3.
Ik zie veel wonderheden,
Als ik op alles let;
De Hoogste daalt beneden,
En buygt zich voor de wet:
Zo dat een swacke Maagt
Haer eygen Schepper draagt,
En wort moeder
Van den Hoeder
Die haar schraagt.
4.
De Godt van eeuwigheden,
Die noit geen oog bezag,
Komt nu in 't vleesch beneden,
En armlik voor den dag:
Zo dat de grootste Heer
Leyt in een kribbe ne'er,
Gantsch verschoven
Van de Hoven,
T' sijner eer.
| |
[pagina 145]
| |
5.
O Rijcke, die uw wooning
Met gout en marmer ciert,
Kom ziet uw' Opper-koning
Hier leggen by 't gediert':
Den osse kent sijn Heer,
Maar gy vergeet hem zeer,
Als uw zinnen
Dus beminnen
D' aardsche eer.
6.
Hier pronkt geen pracht de muren:
Hier is noch Min noch Meyt:
De Maagt spreyt zelf de luren,
Daar sy haar Zoon in leyt:
Sy kent geen kant noch Sij,
Of and're pronckerij:
Van dit minnen
Zijn haar zinnen
Los en vry.
7.
Maria, zoete moeder,
Ik zie gy zoogt een Kint,
Dat zelver is Uw Voeder,
En Vader die uw mint:
Die met den Heyl'gen Geest
Bevruchter is geweest,
't Grootste wonder
Datmen onder
Zonne leest.
| |
[pagina 146]
| |
8.
O Joseph, goede vader,
Hoe moet gy zijn verruckt,
Als gy deez' Levens-ader
Dus in uw armen drukt!
En ziet de Heer van Al
Verschoven in een stal,
Dus bewonden
Om onz' zonden,
En den Val.
9.
Wel laat ons dan niet vreezen,
Maar kussen ook dit Kint;
Hy zal de Voorspraek wezen,
Van all wie hem bemint:
Hy heeft sijn Majesteyt
Vrywillig afgeleyt,
Om sijn schapen
Te doen rapen
D' eeuwigheyt.
10.
Kom hier, verstokte Joden,
Die uw Messias wacht,
Hy wort u aangeboden,
Maar nedrig en veracht:
Sijn Koninkrijk is niet
Van d' aarde die gy ziet,
Maar om heden
Te vertreden
't Hels gebiedt.
| |
[pagina 147]
| |
11.
Wel aan, bemorste zielen,
Neem dezen Koning aan;
Hy zal het heyr vernielen
Dat u wil tegenstaan:
Hy swaayt een yz'ren staf,
En morzelt haar als kaf,
Die sijn bende
Tracht te schenden,
Van hem af.
12.
O Jesu, lieve Heere,
Doet my dit te geval,
Dat 'k altijt mach verkeeren
By uwe kribb' en stal;
En houden my steeds by
Uw Joseph en Mary,
Dat ik leere
My verneere.
Na die rey.
13.
Laat alle trotzigheden,
En wat u, Heer, misnoegt,
Zijn uyt mijn hert gesneden,
En geef doch 't geen my voegt,
Op dat ik eeuwiglijk
Noit van uw' liefde wijk':
Maar beërve
Op mijn sterven
't Hemels Rijk.
|
|