Innerlycke ziel-tochten op 't H. Avontmaal en andere voorvallende gelegentheden
(1673)–Hieronymus Sweerts– AuteursrechtvrijToon: d' eerste en tweede Karsnacht.
MYn ziel, wat zijt gy dus t' onvreden,
Omdat gy gaat alleenig treden,
Daar yder heeft sijn gunstgenoot?
Kom sla uw oogen op en neder,
| |
[pagina 96]
| |
Beschou eens alles heen en weder,
Uw smert en blijft niet half zo groot.
2.
In 't byzijn is wel vreugt verholen,
Maar weet, Gezelschap doet ook doolen.
Gy ziet eens, hoe naar Bacchus school
Den eenen vrient verlokt den ander;
Daar troeft, daar swelgt men met malkander,
Daar danst m' op 't klincken der vyool.
3.
En gy, mijn ziele, die alleenig
Hier wandelt, stil, gerust en eenig,
Gy kunt veel zoeter zijn verzelt,
Gaat by den weg met Jesus spreken,
U sal geen stof tot praat ontbreken,
Noch oit met ontucht zijn gequelt.
4.
O zoete Jesus, ziels beminde,
Waar zoud' ik beter by zijn vinden?
In u is alles wat my lust:
Geen padt kan my die vreugde geven;
Gy zijt de Weg, de Waarheyt, 't Leven,
En word' ik moê, gy geeft my rust.
5.
Ja word' ik dorstig onderwegen,
Ik ben noit om den drank verlegen;
Gy zijt mijn Wijnstok en Fonteyn;
Gy nood my in zeer trou en goedig,
Gy schenkt den beker overvloedig,
En geeft om niet uw melk en wijn.
| |
[pagina 97]
| |
6.
Ja krijg ik ziekte, pijn of wonden,
'k Heb in mijn Jesus strak gevonden
Een Wond'-Artz en een Medicijn:
Hy kan verbinden en genezen,
En wilt tot Troost en Toevlucht wezen,
Voor die van elk verlaten zijn.
7.
Word' ik gevloekt, gehoont, geschonden,
Word' ik bedroeft van geest gevonden,
Hy troost my met veel vriendlikheyt.
Ja zo ik sterf, hy is mijn leven;
En wil my voor dees werelt geven
Een Rijk van alle eeuwigheyt.
8.
O Jesu, vriendelijke Heere,
Laat ik uw Byzijn niet ontbeeren,
Zo lang ik leev' en sweev' op aard.
Wiens byzijn dat ik mach genieten,
Laat my dat, buyten u, verdrieten;
Dewijl ik ben aan u gepaart.
9.
Wech werelt, die my zou verleyden,
Ik zal uw boos gezelschap mijden;
Of zoek ik hier een Mede-maat,
Ik zal my met zulk een verzellen,
Daar 'k Jesus tusschen beyd mach stellen,
En met my na den Hemel gaat.
|
|